5.6 Lijdend voorwerp

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Beril
heeft
haar brood
gesmeerd

Slide 4 - Sleepvraag

lidwoord
werk-
woord
zelfst
naamw
bijv
naamw
voorzetsel
het
de
een
werkt
gekeken
graai
lucht
gaten
olifant
gouden
deftige
knappe
achter
onder
tussen

Slide 5 - Sleepvraag

Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ik vind het fijn dat het mooi weer is.
B
De kinderen houden niet erg van skaten.
C
Een lange zin is niet altijd samengesteld.
D
Als je de stof herhaalt, onthoud je meer.

Slide 6 - Quizvraag



Rembrandt ging in de leer bij een meester-schilder,
omdat hij goed kon tekenen.
Noteer de persoonsvormen van de samengestelde zin.

Slide 7 - Open vraag

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn.
enkelvoudig
een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. Er kunnen wel meer werkwoorden zijn. Deze werkwoorden zijn samen onderdeel van het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
EV
samengesteld
een samengestelde zin heeft twee (of meer) persoonsvormen.
Verander de zin van tijd om te zien wat de persoonsvormen zijn.

SG
enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
De uitblinkende middenvelder wilde nog niet zeggen of hij nog een jaar blijft.
De supporters hopen dat hij besluit nog een jaar bij hun club blijft.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.
De trainer blijft nog een seizoen of hij gaat toch met pensioen.

Slide 8 - Sleepvraag

Ik
heb 
een boek
gekocht
lijdend voorwerp
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
vinden
D
het lijdend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

KT: 
Paragraaf 6

Alle paragrafen afronden.

Slide 21 - Tekstslide

TH
Paragraaf 6: meewerkend voorwerp
Paragraaf 7: aanwijzend voornaamwoord
paragraaf 8: bijwoordelijke bepaling

Slide 22 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Aan wie + WG + OW + LV = MW

Slide 23 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst meestal een mens, dier of ding aan.

Deze vrouw, dit paard, die fiets
Die, dit, dat, deze, zulke, zo'n, dergelijke

Slide 24 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op de vraag:
Waar? Waarheen? Waarom? Waardoor? Waarvandaan? Wanneer? Hoe? Van wie?

Slide 25 - Tekstslide

Heeft Alex aan zijn broer een geheimpje verteld?

PV = Heeft
OW = Alex
WG = Heeft verteld
LV= Een geheimpje
MV = ......
(Aan wie / wat + PV + OW + LV)

Slide 26 - Tekstslide


Geef mij dat boek eens aan.
Ik vind die broek mooier.
Dat meisje is aan het lachen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide