les 3

Huiswerk: 
vandaag
doornemen 
paragraaf 1.2
maken 
opdrachten paragraaf 1.1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk: 
vandaag
doornemen 
paragraaf 1.2
maken 
opdrachten paragraaf 1.1

Slide 1 - Tekstslide

Heb je vragen over de opdrachten die je moest maken?

Slide 2 - Open vraag

Heb je nog vragen over paragraaf 1.2?

Slide 3 - Open vraag

Paragraaf 1.2

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Hoe noemen we het op verschillende manieren kunnen inzetten van middelen?

Slide 7 - Open vraag

Alternatieve aanwendbaarheid
het op verschillende manieren kunnen inzetten van middelen (geld en tijd).
Voorbeelden van alternatief aanwendbare goederen zijn: 
  • Stuk grond (je kunt het gebruiken als natuurgebied, recreatiegebied, industrieterrein of als bouwlocatie.)
  • Aardolie (je kunt het als kunststof, grondstof of brandstof gebruiken.)

Slide 8 - Tekstslide

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 9 - Quizvraag

Sommige dingen moet je elke maand betalen.
De bedragen zijn iedere keer hetzelfde.
Dit zijn:
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 10 - Quizvraag

Begroting
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en verwachte uitgaves.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk: 
volgende les
doorlezen 
paragraaf 1.3
maken 
opdrachten paragraaf 1.2

Slide 14 - Tekstslide

Naar de bioscoop gaan is een voorbeeld van ....
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Reserveringen

Slide 15 - Quizvraag

Bezine tanken hoort bij de ...
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 16 - Quizvraag

Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten

Slide 17 - Quizvraag

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je kraan?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 18 - Quizvraag

De boodschappen die je koopt bij de supermarkt behoren tot de
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 19 - Quizvraag

Tot welke groep behoort de aankoop van een blikje fruitsap?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten

Slide 20 - Quizvraag

Tot welke groep behoort de aankoop van een nieuwe mobiel?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten

Slide 21 - Quizvraag

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 22 - Quizvraag

wat behoort tot dagelijkse uitgaven?
A
banaan
B
vakantie
C
telefoonabonnement
D
contributie sportclub

Slide 23 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij
"dagelijkse uitgaven"?
A
drogist
B
telefoonrekening
C
boodschappen
D
benzine voor de auto

Slide 24 - Quizvraag

Dagelijkse uitgaven zijn:
A
uitgaven van een huishouden en de kosten die regelmatig terug keren
B
gewone uitgaven voor boodschappen die je betaald van huishoudgeld
C
uitgaven die je niet zo vaak doet of waar je voor moet sparen

Slide 25 - Quizvraag

Maan haar wasmachine is net stuk gegaan. Ze moet helaas een nieuwe kopen. Welk soort uitgave is dit?
A
Incidentele lasten
B
Vaste lasten
C
Dagelijkse uitgaven
D
Boodschappengeld

Slide 26 - Quizvraag

Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 27 - Tekstslide

Afronden
€ 4,5799 wordt
A
€ 4,57
B
€ 4,59
C
€ 4,56
D
€ 4,58

Slide 28 - Quizvraag

De tafels en stoelen in dit lokaal zijn
A
Diensten
B
Schaars
C
Consumptiegoederen
D
Vrije goederen

Slide 29 - Quizvraag

Afronden
15,49 mensen wordt
A
16
B
15
C
15,5
D
15,4

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide