1.2_Is kopen kiezen?

H1: Geld moet rollen

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H1: Geld moet rollen

Slide 1 - Tekstslide

H 1.2: Is kopen kiezen?


Programma:
  • terugblik par. 1.1
  • Lesdoelen par. 1.2
  • Uitleg en instructie
  • Maken en bespreken opdrachten
  • Huiswerk volgende les
  • Reflectie
  • Zelf: Filmpje en poll...

Slide 2 - Tekstslide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Investeren
C
Bezuinigen
D
Prioriteiten stellen

Slide 3 - Quizvraag

Primaire behoeften zijn ...
A
eten en drinken
B
Luxe behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Noodzakelijke behoeften

Slide 4 - Quizvraag

Welk(e) van de volgende goederen is / zijn niet schaars?
A
Een schilderij van van Gogh
B
Lucht
C
Drinkwater
D
Zand in de zandbak

Slide 5 - Quizvraag

Goederen
Diensten

Slide 6 - Sleepvraag

Par. 1.2: Is kopen kiezen?
Lesdoelen:
Aan het einde van dit paragraaf:
  • Kun je de verschillende soorten uitgaven benoemen;
  • Kun je de verschillende soorten inkomsten benoemen;
  • Kun je een begroting opstellen;
  • Kun je werken met de budgetlijn en kun je deze in een grafiek zetten.

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg en instructie...

Slide 8 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Incidentele uitgaven:
Uitgaven die je af en toe doet.
De aankoop van een nieuwe auto is een incidentele uitgave.
Vaste lasten:
Uitgaven die regelmatig terugkomen en steeds ongeveer even hoog zijn.
Als je een auto koopt moet je de auto verzekeren. Je betaalt de verzekeringspremie eens per half jaar of eens per jaar .
Dagelijkse uitgaven of huishoudelijk uitgaven:
Uitgaven die je heel regelmatig (bijna dagelijks of wekelijks) doet.
Als je een auto koopt, zul je moeten tanken. Het kopen van benzine reken je tot de dagelijkse uitgaven.

Slide 9 - Tekstslide

 Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 10 - Tekstslide

Soorten inkomsten
1. Inkomen uit arbeid.  
loon of salaris
2. Inkomen uit bezit.
Rente op spaargeld, Winst van je bedrijf, dividend op aandelen.
3. Overdrachtsinkomen. (je krijgt het zonder tegenprestatie)
zakgeld, kleedgeld, huurtoeslag, kinderbijslag

Slide 11 - Tekstslide

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 12 - Tekstslide

Begroting

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Je budget= 20 euro
  • Wat is de prijs van een drankje of eten? 

  • Ik wil 4 drankjes. hoeveel porties eten kan ik daarna nog kopen? 

Slide 17 - Tekstslide

Zijn er vragen

Slide 18 - Tekstslide

Maken opdrachten 
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van 
opdrachten 15, 17, 18 van 
paragraaf 1.2

Klaar? 
Maak van de plusopdrachten  6, 7 en 10

timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Bespreken opdrachten 15, 17, 18

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Maken opdrachten par 1.2
Opgave 19, 21, 23 en 25 

Slide 21 - Tekstslide

Heb je vragen over het huiswerk, mail mij dan!

Slide 22 - Tekstslide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je weet wat er wordt bedoeld met behoeften in de economie en je kunt benoemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je kunt uitleggen wat schaars betekent in de economie.
  • Je weet wat het verschil is tussen goederen en diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief aanwendbaarheid inhoudt. 

Slide 23 - Tekstslide

Aankoop van shampoo?
A
vaste lasten
B
dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 24 - Quizvraag

Vaste lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven
hagelslag
huur
melk
nieuwe wasmachine
abonnement krant
Reparatie dak

Slide 25 - Sleepvraag

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
overdrachtsinkomen
winst van je bedrijf
loon
huurtoeslag
Rente
WW-uitkering

Slide 26 - Sleepvraag

De aanschaf van een wasmachine behoort tot de ...
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video


Hoeveel geld heb jij per maand
te besteden?
anoniem antwoord

Slide 29 - Open vraag


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar geef jij het meeste 
geld aan uit?

Slide 30 - Open vraag


Geef jij weleens teveel geld uit?
nee, nooit
heel soms
best wel vaak

Slide 31 - Poll


Alles wat ik koop 
heb ik echt nodig!
Ja
Nee

Slide 32 - Poll


Spaar je ook?
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
Ik spaar bijna alles. Ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 33 - Poll


Wat geldt voor jou?
Ik koop alles zo goedkoop mogelijk.
Ik betaal liever iets meer voor betere kwaliteit of een bekend merk.

Slide 34 - Poll


Overzicht inkomsten en uitgaven
OPDRACHT
Maak een overzicht van al je inkomsten 
per maand (bijv. zakgeld, klusjes etc.).
Hoeveel geef je iedere maand uit per categorie (eten/drinken, sport, telefoon, andere abonnementen, kleding, uitgaan).
Hoeveel houd je over of kom je tekort per maand?

Slide 35 - Tekstslide

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 36 - Sleepvraag

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 37 - Quizvraag

De rente op je spaargeld is een voorbeeld van
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
overdrachtsinkomen

Slide 38 - Quizvraag

Je telefoonabonnement is voorbeeld van....
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 39 - Quizvraag

Op welke soort uitgaven kan je het beste bezuinigen?
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 40 - Quizvraag

Kleedgeld is een voorbeeld van
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 41 - Quizvraag