les 8 dinsdag 28.11.23

Was machen wir heute?

1. Hausaufgaben bespreche:
Herhaal alle woorden uit H2
Herhaal de grammatica (vooral alles over de werkwoorden maar probeer ook te kijken of je de naamvallen nog kent)
Lees een Duitse artikel en vertel hierover
Vergeet niet de lijst met sterke werkwoorden
Ken je nog de signaalwoorden? Hoe bouw je een zin? Hoe verbind je zinnen?
Maak deze opdracht tot het einde:
  • Schrijf opdracht en spreekopdracht 
2. Arbeit mit Wörtern und Grammatik

3. Arbeit mit dem Buch
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?

1. Hausaufgaben bespreche:
Herhaal alle woorden uit H2
Herhaal de grammatica (vooral alles over de werkwoorden maar probeer ook te kijken of je de naamvallen nog kent)
Lees een Duitse artikel en vertel hierover
Vergeet niet de lijst met sterke werkwoorden
Ken je nog de signaalwoorden? Hoe bouw je een zin? Hoe verbind je zinnen?
Maak deze opdracht tot het einde:
  • Schrijf opdracht en spreekopdracht 
2. Arbeit mit Wörtern und Grammatik

3. Arbeit mit dem Buch

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Übersetze 
1. de afwisseling
2. het onderwerp
3. dromen
4. jaloers
5. niet zo erg
6. voorlopig 
7. op reis gaan
8. de gebruiker
9. de nachtmerrie
10. geld opzij leggen
11. in vervulling gaan
12. in plaats van
13. wensen
14. sturen 

1. den Anschein haben
2. beliebig
3. vergeblich 
4. verdächtigen
5. fordern
6. bedrohen
7. einen Versuch wagen
8. veröffentlichen 
9. Von wegen!
10 die Ablehnung
11. Der Einheimische
12. der Fortschritt
13. Ausschau halten nach
14. entfliehen

Slide 3 - Tekstslide

Sterke werkwoorden - Wat weet je nog over de sterke werkwoorden 
Heel ww
vertaling
3.p ott
3.p ovt
vvt
1. staan
2. zwijgen
3. breken
4. blijven
5. winnen
6. helpen
7. vliegen
8. schieten 
9. roepen
10. slaan
11. dragen
12. springen
13. zitten

Slide 4 - Tekstslide

ergänze - Modal Verben in alle tijden opschrijven
1. ( u moet) .... diese Ausstellung sicher besuchen. 
2. ... (mag jij) diese Lehrerin nicht?
3. Mein kleiner Bruder ... (kan) sehr gut Tennis spielen.
4. Rosenkohl ... (lust ik) nicht. 
5. ... (mocht jij) von deinen Eltern nicht nach zwölf Uhr nach Hause kommen? 
6. Inge ... (wil) nicht länger mit Karl reden.
7. ... (ik vind aardig) unseren Chef gern. 
8. ... (zal ik ) morgen zu dir kommen?
9. Er ... (moet)  zum Direktor. 
10. Um zu leben ... (moet) ich atmen. 

Slide 5 - Tekstslide

Konjunktiv  - Bilde Wunschsätze: Benutze die Nebensatzform mit "Wenn.."
Hier ist so kalt - Wenn es hier doch nur wärmer wäre! 
1. Hier ist es so dunkel.
2. Warum singt er so laut?
3. Der Wein schmeckt schlecht. 
4. Die Aufgabe ist so schwierig.
5. Das Mädchen ist so klein.
6. Er hat die Tür zugemacht.
7. Ute bleibt heute nicht bei mir. 
8. Klaus hat keine Freundin. 

Slide 6 - Tekstslide

denn, und, aber, doch , oder, sondern, dann, darum, deshalb, sonst, trotzdem
1. Wie gefällt Ihnen diese grüne Bluse? Nicht schlecht, ___ ich nehme doch lieber die blaue da. 
2. Essen wir ein Käsebrot, ___ kaufen wir einen Hamburger? 
3. Ich bin im Supermarkt gewesen, ___ habe eingekauft.
4. Es kann heute schwül werden, ___ vielleicht wird es gegen Abend ein Gewitter geben. 
5. Lass mich in Ruhe, ___ ich habe jetzt keine Zeit. 
6. Ich beeilte mich, ___ ich kam trotzdem zu spät.
7. Wir gingen nicht ins Kino, ___ machten einen kurzen Spaziergang. 
8. Wir wollten dich gestern besuchen, ___ du warst nicht zu Hause.
9. Wir fahren nicht mit meinem Auto. ___ er fährt uns mit seinem Auto nach Hause. 
10. Es wird heute kurz regnen, ___ scheint aber sicher bald wieder die Sonne
11. Du warst heute unartig, ___ musst du zu Hause bleiben.
12. Verlassen Sie sofort das Haus, ___ rufe ich die Polizei!
13. Ich kann die Aufgabe nicht selbst lösen, ___ bitte ich dich um Hilfe.
14. Es war schlechtes Wetter, ___ gingen wir spazieren.

Slide 7 - Tekstslide

denn, und, aber, doch , oder, sondern, dann, darum, deshalb, sonst, trotzdem
1. Wir besichtigen zuerst die Stadt, ___ gehen wir essen.
2.  Stell dir vor! Er spricht kein Wörtchen Deutsch, ___ will er Germanistik studieren.
3. Bitte, beeilen Sie sich, ___ verpassen wir den Zug!
4. Ich weiss es nicht, ___ frage ich dich.
5. Fahr doch schneller,  ___ kommen wir zu spät!

Slide 8 - Tekstslide

Übersetze die Sätze ins Deutsche: 
  1.  Wanneer ik op reis ga, leg ik altijd wat geld opzij.
  2.  Hij droomde altijd van avontuur, maar zijn leven was tot nu toe vrij gemiddeld.
  3. Hoewel het slechts een gerucht is, geloven veel mensen dat het beeldingssysteem zal veranderen.
  4. De ontmoeting met de lokale bevolking was een unieke ervaring voor hen.
  5. Sinds hij een bedrijf heeft opgericht, voelt hij zich meer thuis.
  6.  Als de snelheid wordt overschreden, is dat niet alleen gevaarlijk, maar ook strafbaar.
  7.  Ze was verliefd, en daardoor vaak afgeleid tijdens het werk.
  8.  Omdat de klimaatbescherming steeds belangrijker wordt, veranderen veel bedrijven hun strategieën.
  9.  Hij zou willen dat zijn dromen uitkomen, maar soms lijken ze te onwerkelijk.
  10. Ze heeft altijd gehoopt op een verandering, maar tot nu toe is alles hetzelfde gebleven.

Slide 9 - Tekstslide

Übersetze die Sätze ins Deutsche: 
  1.  Wenn ich verreise, lege ich immer Geld beiseite.
  2. Er träumte immer von Abenteuer, aber sein Leben war bisher ziemlich durchschnittlich.
  3. Obwohl es nur ein Gerücht ist, glauben viele Menschen, dass das Bildungssystem sich ändern wird.
  4. Die Begegnung mit den Einheimischen war eine einzigartige Erfahrung für sie.
  5. Seitdem er ein Unternehmen gegründet hat, fühlt er sich heimischer.
  6.  Wenn die Geschwindigkeit überschritten wird, ist das nicht nur gefährlich, sondern auch strafbar.
  7.  Sie war verliebt und deshalb oft abgelenkt bei der Arbeit.
  8.  Weil der Klimaschutz immer wichtiger wird, ändern viele Unternehmen ihre Strategien.
  9.  (Conjunctief): Er würde sich wünschen, dass seine Träume in Erfüllung gehen, aber manchmal scheinen sie zu unrealistisch.
  10.  (Conjunctief): Sie hat immer auf eine Veränderung gehofft, aber bisher ist alles gleich geblieben.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijfopdracht (B1-niveau):

Stel je voor dat je een artikel schrijft voor een schoolkrant over je ervaringen met het leren van een nieuwe taal. Gebruik ongeveer 200 woorden en zorg ervoor dat je de volgende woorden en uitdrukkingen in je tekst opneemt: 'verreisen', 'angeblich', 'die Geschwindigkeit', 'das Abenteuer', 'die Entscheidung', 'der Albtraum', 'die Begegnung', 'der Schmerz', 'die Sehnsucht', 'anfangen', 'Fernweh', 'träumen', 'Geld beiseitelegen', 'in Erfüllung gehen', 'sich für etwas eignen', 'aufhören', 'fehlen', 'verliebt in', 'stolz', 'bisher', 'zufrieden', 'gleichzeitig', 'gelassen', 'halb so schlimm', 'traumhaft', 'im Durchschnitt', 'verständlich', 'sich wünschen', 'erfüllen', 'speichern', 'das Bildungssystem', 'der Klimaschutz', 'der Angestellte', 'die Umfrage', 'der Einheimische', 'der Fortschritt', 'die Neugründung', 'einzigartig', 'finanzstark', 'realitätsfern', 'unschlüssig', 'hassen', 'Erfahrungen sammeln', 'gründen', 'austauschen', 'sich verlaufen', 'sich heimisch fühlen', 'abhängig', 'stressig', 'überraschend'.

Richtlijnen:

Beschrijf je eigen ervaringen en gevoelens.
Leg uit hoe het leren van een nieuwe taal je heeft beïnvloed.
Gebruik verleden, tegenwoordige en toekomende tijd waar toepasselijk.
Zorg voor een duidelijke structuur met een inleiding, middenstuk en conclusie.
Wees creatief en persoonlijk in je schrijven.

timer
30:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Trappen van vergelijking 
Anne is groter dan Richard - Anne ist größer als Richard (Als je in het Nederlands dan gebruikt, gebruik je in het Duits Als)
Anne is niet zo groot als Richard - Anne ist nicht so groß wie Richard. 
(Als je in het Nederlands als gebruikt, wordt het in het Duits wie gebruikt) 

Slide 13 - Tekstslide

Er zijn 3 trappen
1. de stellende trap        schnell
         2. de vergrotende trap     schneller
         3. de overtreffende trap  schnellst

Slide 14 - Tekstslide

de vergrotende trap
In het Duits maak je de vergrotende trap door -er achter het woord (stellende trap) te zetten:

schneller

Slide 15 - Tekstslide

de overtreffende trap
In het Duits maak je de overtreffende trap door  -st achter het woord te zetten:

 schnellst

Slide 16 - Tekstslide

schnell - schneller - schnellst / am schnellsten
schön - schöner - schönst / am schönsten

dumm - dümmer - dümmst / am dümmsten
arm - ärmer - ärmst / am ärmsten
jung - jünger - jüngst / am jüngsten

breit - breiter - breitest / am breitesten
hart - härter - härtest / am härtesten
süß - süßer - süßest / am süßesten
kurz - kürzer - kürzest / am kürzesten

Slide 17 - Tekstslide

Onregelmatige vormen:
groß - größer - größt                     gern - lieber - liebst
gut - besser - best                          oft - öfter/häufiger - häufigst
hoch - höher - höchst 
nah - näher - nächst
viel - mehr - meist
wenig - weniger/minder - wenigst/mindest
bald - eher - ehest                                                        (zie handboek 36)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: schnell
timer
0:20

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: dumm
timer
0:20

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: wenig
timer
0:20

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: kalt
timer
0:20

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: alt
timer
0:20

Slide 24 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: groß
timer
0:20

Slide 25 - Open vraag

Schrijf de overtreffende trap als bijwoord: kalt - kälter - ...
timer
0:20

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de overtreffende trap als bijwoord: süß - süßer - ...
timer
0:20

Slide 27 - Open vraag

Hoe vorm je de vergrotende en overtreffende trap?
A
-er, -e
B
-e, est
C
-est, -e
D
-er, est

Slide 28 - Quizvraag

Let op !:

De meeste eenlettergreperige woorden met een a, o of u in de stam krijgen een Umlaut in de vergrotende en overtreffende trap: 

stellende trap: warm

vergrotende trap: wärmer
overtreffende trap: wärmst

Slide 29 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -t, -d of een sisklank (ß, s, ss, x, z)
breit  -  breiter  -  breitest
hart  -  härter  -  härtest 
süß  -  süßer  -  süßest 
kurz  -  kürzer  -  kürzest 
--> extra -e bij stap 3

Slide 30 - Tekstslide

De overtreffende trap (stap 3) kan je ook als bijwoord gebruiken
Deze foto is het mooist --> Dieses Foto ist
am schönsten 

--> am ..... - sten

Slide 31 - Tekstslide

Aufgaben 10,  11 und 12 Seite 64 und 65
timer
10:00

Slide 32 - Tekstslide

Aufgaben 10
1 schnellste – längste – intensivsten – imponierenden - besser
2 Positiv: imponierenden / Komparativ: besser / Superlativ: schnellste, längste, intensivsten

Slide 33 - Tekstslide

Aufgaben 11 
Aufgabe 11
1 freundlicher; wie
2 glücklichsten
3 neue
4 älter
5 positiver; als
6 liebsten
7 mehr; als
8 besser
9 jünger; als
10 stolz; wie

Slide 34 - Tekstslide

Hausaufgaben
  • Was du in der Stunde nicht zu Ende gemacht hast, machst du es zu Hause. 
  • Du lernst Wörter 1 - Kapitel 2 Seite 98
  • Du wiederholst die Verben und den Konjunktiv.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Het zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord
ZELFSTANDIG GEBRUIKT BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
In het Duits heb je evenals in het Nederlands een zeer groot aantal zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden.
de nieuwsgierige mensen             de nieuwsgierigen                         die Neugierigen(Menschen)
een rijke man                                    een rijke                                              ein Reicher (Mann)
werkloze personen                          werklozen                                             Arbeitslose (Menschen)

De verbuiging van de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden. is dezelfde als die van de gewone bijvoeglijke naamwoorden. Ze worden echter met een hoofdletter geschreven, want het zijn zelfstandige naamwoorden geworden. Enkele voorbeelden:

             mannelijk zelfstandig                                                 vrouwelijk zelfstandig
1e nv der kranke Mann            der Kranke                                die verletzte Frau            die Verletzte
2e nv des kranken Mannes     des Kranken                             der verletzten Frau        der Verletzten
3e nv dem kranken Mann      dem Kranken                            der verletzten Frau        der Verletzten
4e nv den kranken Mann         den Kranken                           die verletzte Frau            die Verletzte

Slide 50 - Tekstslide

Jetzt macht ihr Augaben: 
Aufgabe 14 und 15

Slide 51 - Tekstslide

Aufgabe 14
1 den Deutschen
2 Zehnjähriger / Zehnjährige
3 Jugendliche
4 Gelehrten
5 Toten
6 einem Reisenden
7 ein Erwachsener
8 Ein Kranker

Slide 52 - Tekstslide

Aufgabe 15
1. Die Gelehrten dieser Universität haben bewiesen, dass Erwachsene heutzutage mehr Wünsche haben neben ihrem stressigen Alltag.
2. In der Wissenschaft diskutieren Intellektuelle schon länger über diese Frage.
3. Nicht nur unter Erwachsenen, sondern auch unter Jugendlichen gibt es den Wunsch, Träume schneller zu erfüllen.
4. … auch die Kranken schneller besser werden, wenn sie an ihre eigenen Träume denken.
5. Verwandte/Angehörige können so dem Kranken helfen, schneller fit zu werden.

Slide 53 - Tekstslide