Kapitel 4.1: Steigerungsstufen

Trappen van vergelijking 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Trappen van vergelijking 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Steigerungsstufen
  • twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. 
  • drie stappen van vergelijking
  • bijvoeglijke naamwoorden veranderen
    (regelmatige + onregelmatige vormen)

Slide 3 - Tekstslide

1. (positiv) de stellende trap schnell 
2. (komperativ) de vergrotende trap schneller --> stellende trap + er
3. (superlativ) de overtreffende trap am schnellsten --> stellende trap  am + sten

vb. Anne ist schnell, Peter  schneller und Katrin am schnellsten.

die drei Steigerungsstufen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de vergrotende trap van 'kalt'?
A
kalter
B
kälter
C
kältest
D
kaltest

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de overtreffende trap van weit?
A
weit
B
weiter
C
weitst
D
am weitesten

Slide 8 - Quizvraag

Kies de vergrotende trap:
gern, ...
A
gerner
B
lieber

Slide 9 - Quizvraag

Kies de overtreffende trap:
viel ...
A
mehr
B
vieler

Slide 10 - Quizvraag

Meine Schwester ist ...
als ich!
A
kleinest
B
kleinerest
C
kleiner
D
klein

Slide 11 - Quizvraag

Jan ist lang, Johen ist ...aber Fritz ist am längsten
A
langer
B
länger

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Pass auf!
1. Hij is kleiner dan ik. - Er ist kleiner als ich.
2. Zij is net zo groot als ik. - Sie ist ebenso/genauso groß wie ich. 
3. Deze Auto is het duurst. - Dieses Auto ist am teuersten. 

Es gibt auch nicht steigerbare Adjektive: 
-Adjektive mit absoluter Bedeutung, zum Beispiel „tot, dreieick, voll, leer, optimal, schwanger...“, 

Slide 14 - Tekstslide

Wir sind .... alt.
A
als
B
wie
C
gleich

Slide 15 - Quizvraag

Du bist schneller.... ich.
A
als
B
wie
C
gleich

Slide 16 - Quizvraag

Das Leben in einer Großstadt ist teurer .... in diesem Dorf.
A
als
B
wie
C
gleich

Slide 17 - Quizvraag

Der Berg ist genauso hoch ... jener.
A
als
B
wie
C
gleich

Slide 18 - Quizvraag

Die beiden Freundinnen sind ... alt.
A
als
B
wie
C
gleich

Slide 19 - Quizvraag