VLIJ - Herhalen H1 & H2

Welkom
3 HAVO ||  2022-2023


Hoofdstuk 1
Begroten voor iedereen


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
3 HAVO ||  2022-2023


Hoofdstuk 1
Begroten voor iedereen


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Herhaling quiz --> noteer je vragen/onduidelijkheden. 
  • Bouwsteen 1.1 maken
  • Bouwsteen 1.1 bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is zakgeld?
A
Primaire inkomen
B
Overdrachtsinkomen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat bestaat uit munten en bankbiljetten
B
Geld dat op je betaalrekening staat
C
Geld dat op je spaarrekening staat
D
Alleen muntgeld

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mila krijgt 4,50 euro zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
234
B
19,50
C
18
D
22,50

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je tekent een budgetlijn.
Wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
Hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De budgetlijn verandert en wordt budgetlijn B.

Wat is hiervoor een mogelijke oorzaak
of zijn hiervoor mogelijke oorzaken?

A
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gestegen.
B
Het budget is met 20% gedaald.
C
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gedaald
D
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 25% gedaald.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De blauwe lijn is een budgetlijn met een inkomen van € 60,-
De oranjelijn stelt de verandering voor. Kies juiste verklaring voor verschuiven budgetlijn.
A
Het inkomen is gedaald met 25%
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het T-shirt is 20% duurder geworden

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste formule voor de budgetlijn
A
B = (prijs goed 1 × aantal goed 1) + (prijs goed 2 × aantal goed 2)
B
B = (prijs goed 1 + prijs goed 2) x aantal goed 1 + 2
C
B= aantal goed 1 + aantal goed 2 + prijs goed 1 + prijs goed 2

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van de budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden
B
Het inkomen is gestegen
C
Het inkomen is gedaald
D
De zakken chips zijn duurder geworden

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat betekent Nibud?
A
Nationaal Instituut voor Bestedingspatronen
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nieuw Bureau Uitgaven en Duurzaamheid
D
Nederlands Onderzoeksinstituut voor Jongerenbeleid

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van Nibud?
A
Mensen helpen zo min mogelijk geld sparen
B
Zij helpen jou met budgetteren
C
Nibud helpt jou om geld te besparen
D
Nibud wil zoveel mogelijk geld aan jou verdienen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van huishoudelijke uitgaven
A
Eten
B
Huis
C
Kleding
D
Drinken

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke rijtje staan alleen huishoudelijke uitgaven?
A
Abonnement - tijdschrift - cadeautje
B
kleding- nieuwe auto - boodschappen
C
Tijdschrift - cadeautjes - boodschappen
D
Vakantie - cadeautjes - tijdschrift

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vaste lasten zijn:
A
uitgaven van een huishouden en de kosten die regelmatig terug keren
B
gewone uitgaven voor boodschappen die je betaald van huishoudgeld
C
uitgaven die je niet zo vaak doet of waar je voor moet sparen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vaste last?
A
De huur
B
Melk voor het ontbijt
C
Bioscoopkaartje
D
Dagje pretpark

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reserveringsuitgaven ......

A
zijn grote uitgaven die je maar af en toe doet: bv winterjas
B
uitgaven die je bijna elke dag doet: bv voor voedingsmiddelen
C
zijn grote uitgaven die je regelmatig terugkomen : bv huur
D
kleine uitgaven die je voor jezelf doet

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk soort uitgaven hoort het aanschaffen van de wasmachines
A
Dagelijks uitgaven
B
Vaste lasten
C
Reserveringsuitgaven

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een rijksbegroting?
A
Overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de rijk
B
Een overzicht van de belastingen die de overheid ontvangt.
C
Toelichting op de inkomsten en uitgaven
D
Een overzicht van de kosten die de overheid maakt.

Slide 21 - Quizvraag

Rijksbegroting
Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk voor het komende jaar.
Wat is de miljoenennota?
A
Hetzelfde als de rijksbegroting.
B
Dat leest de koning voor op Prinsjesdag.
C
De uitleg van de rijksbegroting.
D
De grafieken in de rijksbegroting.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat zijn directe belastingen?
A
BTW (belasting over toegevoegde waarde)
B
Accijnzen (op alcohol, brandstof en tabak)
C
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
D
Invoerrechten

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vennootschapsbelasting is een voorbeeld van
A
accijns
B
BTW
C
Belasting over de winst van een bedrijf
D
Belasting over het inkomen.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een indirecte belasting?
A
Accijns
B
Inkomstenbelasting
C
Loonbelasting

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn accijns?
A
extra kosten op voedsel
B
belasting voor kleding
C
geld wat terug kan krijgen
D
extra belasting op producten om het gebruik te verminderen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar ontvangt de overheid nog meer geld door?
A
Zorg
B
Onderwijs
C
Sociale premies
D
Defensie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bruto binnenlands product (BBP)
A
Het totaal van het primaire inkomen in 1 land
B
Het totaal van het geld dat 1 iemand verdient in 1 jaar
C
Het totaal van het geld dat de overheid uitgeeft

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van deze inkomens is een voorbeeld van primair inkomen
A
Cadeaus
B
Loon
C
AOW uitkering
D
Zakgeld

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk productiefactor hoort bij de beloning pacht
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met welke factoren houd de Human Development Index GEEN rekening mee wanneer ze een land beoordelen
A
BBP
B
Aantal jaren onderwijs
C
Winst
D
Levensverwachting

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Primair inkomen
Overdrachtsinkomen
Rente op spaargeld
Salaris
Huurtoeslag
Zakgeld

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent cumuleren?
A
Opstapelen van groeipercentages
B
Iets kopen
C
Een % berekenen
D
De personen van hoog naar laag zetten

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel % verdienen de 30% rijkste mensen in dit land samen?
A
30%
B
40%
C
60%
D
70%

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Bouwsteen 1.1
Klaar? Ook bouwsteen 1.2 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies