1e en 4e naamval persoonlijk voornaamwoord

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Heute: Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4 naamval

Heute:

-> Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval

-> Zelfstandig werken / leren

Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamval

.

Leerdoelen: 

-Ik weet wat de eerste en de vierde naamval zijn

-Ik ken de vormen van de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord 

-Ik kan de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord toepassen.

Persoonlijk voornaamwoord

Naamvallen

Persoonlijke voornaamwoorden (onder andere) kunnen veranderen:

Ik ga naar de winkel - koop je wat voor mij?

De functie van een woord in een zin noemen (bv. onderwerp, lijdend voorwerp) we een naamval. 

Er zijn in totaal 4 naamvallen in het Duits.

 

1e en 4e naamval

-> 1e naamval: onderwerp                (wie/wat + persoonsvorm)

-> 4e naamval: lijdend voorwerp   (wie/wat + gezegde + onderwerp)

"Het kind pakt de bal"

wie/wat + pakt                           = het kind (1e naamval)

wie/wat + pakt + het kind     = de bal (4e naamval)

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
"Ich gehe nach Hause"

1. ich
2. gehe
3. nach
4. Hause

Wat is het onderwerp in deze zin?
"Ich gehe nach Hause"

1. Ich
2. gehe
3. nach
4. Hause

Persoonlijk voornaamwoord

	1e	4e
ik	ich	mich	mij
jij	du	dich	jou
hij	er	ihn	hem
zij	sie	sie	haar
het	es	es	het
wij	wir	uns	ons

jullie	ihr	euch	jullie
zij	sie	sie	hen
u	Sie	Sie	u

Persoonlijk voornaamwoord 

in de 1e en 4e naamval

Ik zie jou.

Ich sehe dich.

Zij zoekt hem.

Sie sucht ihn.

mich 

dich

ihn 

sie 

es 

uns

euch 

sie 

Sie 

ich 

du 

er

sie 

es

wir

ihr

sie

Sie

Oefening 2

1) Die kinder stehen im Kreis um _________ (er)
2) Für _________ (ich) einen Kaffee, bitte 
3) Wir feieren nicht ohne _________ (ihr)
4) Ich habe nichts gegen _________ (du)
5) Durch _________ (Sie) habe ich Deutsch gelernt, Herrn Prinz.

6) Liam hat sich in Isa verliebt. Er kann nicht ohne _________ (sie) leben

Morgen fahre (ik) nach Amsterdam

1. ich
2. mich

Mein Onkel hat (jou) eingeladen

1. du
2. dich

Wann hat sie (jullie) abgeholt?

1. ihr
2. euch

(Wij) sehen, dass es regnet.

1. wir
2. uns

Ich habe (het) nicht gesehen.

Hast du (hem) schon gesprochen?

Hat Max (u) eingeladen?

(zij) schafft das schon!

Nog één stapje moeilijker... 

De zin met het gat is een vervolg op de eerste zin. 

Vul het passende persoonlijk voornaamwoord in. 

-> Bepaal zelf of je eerste of vierde naamval moet hebben. 

Wir sind zum Direktor gegangen.
............ hat uns gerufen.

Hey, da ist Lukas! Ich habe
.......... lange nicht gesehen.

Max und Lina, wo seid ihr? Ich kann
.......... nicht finden!

Das ist Molly.
.......... ist meine Freundin.

Ik weet wat de 1e en 4e naamval zijn

1. Ja
2. Nee

Ik ken de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord (schema)

😒🙁😐🙂😃

Ik kan de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord toepassen

😒🙁😐🙂😃

Denk je dat je dit onderdeel (1e+4e naamval pers. vnw.) gaat halen op de meting?

1. Nee, ik snap het niet
2. Nee, ik ga dit niet leren en oefenen
3. Ja, makkelijk!
4. Ja, maar ik moet nog leren en oefenen

De rest van dit uur:

-> Maken opdrachten in de Portal:

-Week 1 = voltooid deelwoord

-Week 2 = 1e + 4e naamval

-Week 3 = werkwoord werden

-> Leren Lernliste trede 7 (NL -D)

(-> Ander vak)