3 h Gesundheit

3 h Gesundheit
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3 h Gesundheit

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Herzlich wilkommen!
Was machen wir heute? 
  • Wortschatz
  • Lesen
  • Grammatik

Lernziel:
  • Je kunt Wortschatz
  • Je kunt een korte tekst over gezondheid begripen



Slide 3 - Tekstslide

Wortschatz
Was?
Seite 56 Aufgabe 4,5,7
Wie?
allein oder zu zweit
Wie lange?
10 Minuten
Hilfe?
Wörterliste Seite 88
Fertig?
leer de woordjes uit de woordenlijst
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Seite 62-64
Aufgabe 15 /16
Fertig? 
Aufgabe 17
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Naamvallen
Persoonlijke voornaamwoorden (onder andere) kunnen veranderen:
Ik ga naar de winkel - koop je wat voor mij?

De functie van een woord in een zin noemen (bv. onderwerp, lijdend voorwerp) we een naamval. 
Er zijn in totaal 4 naamvallen in het Duits.
 

Slide 6 - Tekstslide

1e en 4e naamval
-> 1e naamval: onderwerp                (wie/wat + persoonsvorm)
-> 4e naamval: lijdend voorwerp   (wie/wat + gezegde + onderwerp)

"Het kind pakt de bal"
wie/wat + pakt                           = het kind (1e naamval)
wie/wat + pakt + het kind     = de bal (4e naamval)

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
1e
4e
ik
ich
mich
mij
jij
du
dich
jou
hij
er
ihn
hem
zij
sie
sie
haar
het
es
es
het
wij
wir
uns
ons
jullie
ihr
euch
jullie
zij
sie
sie
hen
u
Sie
Sie
u
Persoonlijk voornaamwoord 
in de 1e en 4e naamval
Ik zie jou.
Ich sehe dich.

Zij zoekt hem.
Sie sucht ihn.


Slide 8 - Tekstslide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
voorzetsels Dativ (3. Fall) 
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
außer = behalve
gegenüber = tegenover
an......vorbei = langs

voorzetsels Akkusativ (4. Fall)
durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot
entlang = langs


welke voorzetsels en lidwoorden worden samengevoegd
zu der -> zur (3)                                 in das -> ins (4)
zu dem -> zum (3)

Slide 9 - Tekstslide

Grammatik
Was?
Seite 66 Aufgabe 18-20
Wie?
allein oder zu zweit
Wie lange?
8 Minuten
Hilfe?
Schau ins Buch Seite 152, 153
Fertig?
slim stampen online methode
timer
8:00

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
"Ich gehe nach Hause"

A
ich
B
gehe
C
nach
D
Hause

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
"Ich gehe nach Hause"
A
Ich
B
gehe
C
nach
D
Hause

Slide 12 - Quizvraag

mich 
dich
ihn 
sie 
es 
uns
euch 
sie 
Sie 
ich 
du 
er
sie 
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 13 - Sleepvraag

Nog één stapje moeilijker... 

De zin met het gat is een vervolg op de eerste zin. 
Vul het passende persoonlijk voornaamwoord in. 
-> Bepaal zelf of je eerste of vierde naamval moet hebben. 


Slide 14 - Tekstslide

Wir sind zum Direktor gegangen.
............ hat uns gerufen.

Slide 15 - Open vraag

Hey, da ist Lukas! Ich habe
.......... lange nicht gesehen.

Slide 16 - Open vraag

Max und Lina, wo seid ihr? Ich kann
.......... nicht finden!

Slide 17 - Open vraag

Das ist Molly.
.......... ist meine Freundin.

Slide 18 - Open vraag

Ik weet wat de 1e en 4e naamval zijn
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Ik ken de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord (schema)
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll