In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Ondezoek doen en rapporteren
Slide 1 - Tekstslide
Onderzoek
In de biologie testen wij onderzoeksvragen door onderzoek te doen.
Je onderzoek moet je altijd opschrijven zodat iemand anders het over kan doen.
Slide 2 - Tekstslide
De stappen van een onderzoeksverslag
Een onderzoeksverslag bestaat uit verschillende stappen. .
Slide 3 - Tekstslide
Onderzoeksvraag
Wanneer is een onderzoeksvraag goed?
Een onderzoeksvraag bevat: hoe, welke of waarom?.
De onderzoeksvraag kan een hypothese over gevormd worden en is onderzoekbaar.
Een onderzoeksvraag kun je niet beantwoorden met 'ja' of 'nee'.
Slide 4 - Tekstslide
Hypothese
Dit is wat jij denkt dat het antwoord is op de onderzoeksvraag.
Het mag geen gok zijn, hierbij gebruik je de kennis die je hebt geleerd bij biologie.
Slide 5 - Tekstslide
Hypothese:
Onderzoeksvraag:
"Wat is het effect van bladeren op de zuigkracht (wateropname) in een stengel bleekselderij/paksoi?"
Hypothese:
Het effect van bladeren op de zuigkracht is dat ....., want ...uitleg...
Slide 6 - Tekstslide
Benodigdheden
Schrijf op welke materialen je hebt gebruikt voor je onderzoek.
Alle materialen moet genoteerd worden.
Slide 7 - Tekstslide
Werkplan (methode)
Hier schrijf je op hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden.
Soms moet je op een toets zelf een werkplan maken. Hoe je dat doet wordt nu uitgelegd.
Slide 8 - Tekstslide
Onderzoek doen
Als je onderzoek doet maak je altijd twee groepen:
- Testgroep
-Controle groep
Slide 9 - Tekstslide
Waar let op je op als een werkplan maakt?
Maak twee groepen van minstens 50 per groep.
Maak de omstandigheden voor beide groepen gelijk op één onderdeel na. Dit onderdeel is wat je onderzoekt.
Bepaal hoe lang je gaat onderzoeken.
Bepaal hoe je het effect van je onderzoek gaat bepalen.
Vergelijk altijd de 2 groepen!!
Slide 10 - Tekstslide
Resultaten
Alles wat je waarneemt en uitrekent noteer je in deze paragraaf.
Als het kan doe je dit in een tabel en een grafiek.
Slide 11 - Tekstslide
Conclusie
Hier geef je antwoord op je onderzoeksvraag met behulp van je resulataten.
Slide 12 - Tekstslide
Diagrammen
Resultaten worden in diagrammen weergegeven.
Op het examen moet je een staaf- en lijndiagram kunnen maken en aflezen.
Slide 13 - Tekstslide
Jasmijn kijkt door haar microscoop. Haar oculair vergroot 10x en haar objectief 4x. Hoe vaak is haar beeld vergroot?
A
4x
B
10x
C
40x
D
400x
Slide 14 - Quizvraag
revolver
objectief
oculair
tubus
draaibaar magazijn
houder van het oculair
ooglens, vergroot 10x
lens, vergroot 4x, 10x en 40x
Slide 15 - Sleepvraag
Wat doe je met een voorwerpglas?
A
Daar haal je een voorwerp van af om te bekijken.
B
Daar leg je het voorwerp op wat je wilt gaan bekijken.
C
Het is het glazen gaatje in de tafel van de microscoop.
D
Het voorwerpglas leg je over het voorwerp heen.
Slide 16 - Quizvraag
Hiernaast zie je twee tekeningen. In tekening 1 een blad en in tekening 2 heeft iemand proberen te tekenen hoe de uitgestorven dodo er vroeger waarschijnlijk heeft uitgezien. Zijn deze tekeningen natuurgetrouw of schematisch?
A
1= schematisch
2 = schematisch
B
1=natuurgetrouw
2 = schematisch
C
1=schematisch
2=natuurgetrouw
D
1=natuurgetrouw
2 = natuurgetrouw
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noem je deze tekening van het eikenblad en de eikels?
A
schematisch, buitenaanzicht
B
natuurgetrouw, dwarsdoorsnede
C
natuurgetrouw, buitenaanzicht
D
schematisch, lengtedoorsnede
Slide 18 - Quizvraag
Hoe noem je deze afbeeldingen van sterfruit?
A
buitenaanzicht en lengtedoorsnede
B
lengtedoorsnede en dwarsdoorsnede
C
schematisch, buitenkant en doorsnede
D
buitenaanzicht en dwarsdoorsnede
Slide 19 - Quizvraag
Je hebt een zaadje op een watje, op een schaaltje gedaan. Je meet elke dag de lengte en zet deze in een tabel. Na 14 dagen heb je genoeg gemeten en maak je een grafiek (zie hierboven). Wat zet je dan langs de as bij B?
A
Niets
B
Lengte in mm
C
de dagen
D
de omstandigheden(nat of droog, donker of licht)
Slide 20 - Quizvraag
Alles wat je eet moet je lichaam verteren. In alles wat je eet zitten ook voedingsstoffen, zoals vetten, eiwitten en zetmeel. Bekijk de grafiek hiernaast. -->In welk orgaan is de hoeveelheid voedingsstoffen het laagst?
A
mond
B
maag
C
dunne darm
D
twaalfvingerige darm
Slide 21 - Quizvraag
Beelddiagram
Staafdiagram
Cirkeldiagram
Turftabel
Slide 22 - Sleepvraag
Ik heb een onderzoek gedaan en heb een heleboel gegevens verzameld. Hoe noem je die met een mooi woord?
A
conclusie
B
resultaten
C
benodigdheden
D
werkwijze
Slide 23 - Quizvraag
Ik heb een onderzoek gedaan en heb nu antwoord gekregen op mijn onderzoeksvraag. Dat noem je ook wel