Zet twee rijen van stoelen tegenover elkaar.
De ene kant is vóór de stelling; de andere kant tegen.
Van elke groep wordt er een vertegenwoordiger aangewezen. Zij mogen in een openingsrede aangeven waarom hun groep voor of tegen is.
Als beide openingstoespraken gehouden zijn, mogen de anderen hierop reageren.
Degene die praat moet gaan staan.
Zolang er iemand staat (aan het woord is), mag niemand anders het woord vragen.
De discussieleider wijst telkens de volgende spreker aan.
De leiding zorgt ervoor dat iemand niet te lang aan het woord is.