Les 5/6 - Kritische denkvaardigheden & debat

Burgerschap
Kritische denkvaardigheden door middel van debatteren 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Burgerschap
Kritische denkvaardigheden door middel van debatteren 

Slide 1 - Tekstslide

Bekijk dit model eens. Kan je de drie punten uit de uitleg uit de vorige slide aan dit model koppelen?
Wat is kritisch denken?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

i

Slide 3 - Tekstslide

Bekijk dit model eens. Kan je de drie punten uit de uitleg uit de vorige slide aan dit model koppelen?
1. Informatie bronnen op waarde inschatten 
2. Perspectief van een ander 
3. Kunnen nadenken over eigen opvatting, deze beoordelen en eventueel aanpassen/veranderen 
Houding
Nieuwsgierig

Goed geïnformeerd

Inlevingsvermogen

Niet te snel oordelen

Slide 4 - Tekstslide

Als je met kritische denkvaardigheden aan de slag gaat, vraagt dit ook iets van jouw houding. Als jij er niet open voor staat om de mening van een ander te horen of naar de feiten te kijken die op tafel liggen, kan het lastig worden om tot een onderbouwd oordeel te komen. 
Evalueren en onderzoeken

  • Verplaats je in verschillende standpunten
  • Is een bron betrouwbaar? 
  • Checklist HALT

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Analyseren en structureren
- Verdelen in hoofdzaken en bijzaken
- Structureren van voor- en tegenargumenten

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concluderen en beargumenteren

Je komt tot een oordeel (mening, keuze, oplossing)
Kan je je oordeel onderbouwen met argumenten?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feiten vs. meningen


Objectief vs. subjectief
Controleerbaar vs. gevoel
Staat vast vs. kan veranderen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redeneren
Als je iets beweert, is het goed om te onderbouwen waarom je dat beweert. Als je een argument (reden) geeft voor iets wat je vindt of iets wat je niet vindt, noemen we dat een redenering. Bij een redenering koppel je twee of meer beweringen aan elkaar. De ene bewering onderbouwt de andere..

Slide 9 - Tekstslide

Lastige uitleg! Op de volgende pagina staan voorbeelden, als je de voorbeelden snapt is het goed.
Voorbeeld 1:
 'Fietsen is goed voor je (bewering 1), want je verbrandt calorieën (bewering 2)'

Voorbeeld 2:
'Piet is een slechte docent (bewering 1), want hij heeft krullen (bewering 2)'

Slide 10 - Tekstslide

Beide voorbeelden zijn redeneringen, maar ze zijn niet even goed. Of een redering goed is, en met betrouwbare gegevens, hangt af van de argumenten die je geeft.
Bij het eerste voorbeeld heeft de eerste bewering een goed argument gekregen. Bij het tweede voorbeeld is dat niet het geval. Het feit dat hij krullen heeft, zegt niets over zijn kwaliteiten als docent. 

Het kan dus zijn dat beide beweringen waar zijn, maar dat de redenering zelf niet goed is.
Het kan dus zijn dat beide beweringen waar zijn, maar dat de redenering zelf niet goed is..




... maar tijdens een debat moet je redenering wel kloppen!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Debatteren
Argumenteren, spelregels en vorm

Slide 12 - Tekstslide

Vorige week hebben we het al kort gehad over hoe debatteren eruit ziet. We hebben het Lagerhuis filmpje toen al kort gezien.
Debatteren
gaat om het zo overtuigend mogelijk verdedigen of aanvallen van een stelling. Argumenteren en presenteren spelen hierbij een belangrijke rol.

In de portfolio opdracht stap 5 voer je een debat.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Debatleider
Debaters
Jury
studenten
niet debatterende studenten
Taken tijdens debat:
1). Leidt het debat in goede banen
2). Regelt dat studenten die iets in willen inbrengen de beurt krijgen (gelijke verdeling tijd vóór / tegen)
3). Houdt de tijd van het debat in de gaten (5 - 10 min)
Taken tijdens debat:
1). Proberen publiek te overtuigen van hun standpunt
2). Geven argumenten voor of tegen stelling 
3). Proberen argumenten van de tegenstander onderuit te halen door argumenten te geven (geen persoonlijke aanval!!!)
Taken tijdens debat:
1). Letten op kwaliteit argumenten (mening of feitelijk)
2). Letten op overtuigingskracht van debater
3). Letten op lichaamshouding (hoe brengt debater argumenten) 
4). Vullen formulier in over de kwaliteit van het debat
De drie rollen in het Lagerhuisdebat:

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenteren, hoe doe je dat?

Stap 1: Bekijk de stelling die is gegeven en bedenk waar de stelling over gaat

Stap 2: Bedenk argumenten waarom mensen voor of tegen deze stelling kunnen zijn (zoek ook op het internet). Schrijf deze argumenten op

Stap 3: Maak een verdeling tussen zwakke en sterke argumenten. 

Stap 4: Kies de drie argumenten die jij het best vindt. Deze werk je uit in het argumentenschema, compleet met onderbouwing en bron.

timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Spelregels bij het Lagerhuisdebat
1. Luister goed en laat elkaar uitpraten

2. Wil je iets zeggen in het debat? Ga dan staan en wacht tot je de beurt krijgt 

3. Leg met voorbeelden uit waarom je iets vindt

4. Durf ook toe te geven

5. Val nooit iemand persoonlijk aan, maar altijd zijn boodschap

6. Leg je neer bij de beslissing van de debatleider

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumentenschema

Standpunt  
Argument - 
Voorbeeld - 
Bronnen - 


De overheid moet meer investeren in internationaal treinreizen

Argumentenschema
Standpunt
 

Argument 

Voorbeeld/ onderbouwing 


Bronnen 
De overheid moet meer investeren in een goede internationale treinverbinding..

..want dit verminderd de CO2-uitstoot.

Eén retourtje Amersfoort - Kopenhagen stoot met het vliegtuig 1450kg CO2 uit, terwijl een retour met trein zo'n 160kg CO2 uitstoot.

Slide 18 - Tekstslide

Als je straks aan de slag gaat met het voorbereiden van het debat, vul je net zo'n schema in als op deze pagina. Zie hiervoor de opdracht in de mail.
Zorg dat wanneer je een standpunt en een argument bedenkt, je hier ook altijd een voorbeeld of onderbouwing bij kan geven. Kijk zelf maar eens: wanneer je alleen het standpunt en het argument noemt, is dit lang niet zo sterk als wanneer je er ook het voorbeeld bij noemt. Cijfers en feiten doen het heel vaak goed tijdens een debat, omdat je een feit niet om kan praten. Wanneer je een mening geeft, kan dit natuurlijk wel. 
Standpunt of argument?

(standpunt), want.. (argument)

(argument), dus.. (standpunt)

Slide 19 - Tekstslide

Als je twijfelt wanneer iets een standpunt of argument is, kan je het trucje uit de slide gebruiken. Voorbeeld:
Er zou op school meer burgerschap gegeven moeten worden (standpunt) WANT dat is goed voor je ontwikkeling (argument).

Je kan het ook omdraaien:
Burgerschap is goed voor je ontwikkeling (argument) DUS zou dit meer gegeven moeten worden op school (standpunt)
Tegen
de stelling
Voor 
de stelling
Stelling: 
"Ook in het MBO moet je stage vergoeding krijgen als je stage loopt "
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vóór 
de stelling
Tegen 
de stelling
Stelling: 
"Als er een nieuwe corona-golf is moet het Deltion doorgaan met fysiek lesgeven."
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies