Par 1.2_3HV_2223

Welkom bij economie


Pak alvast je spullen!
Plattegrond?!!?!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij economie


Pak alvast je spullen!
Plattegrond?!!?!

Slide 1 - Tekstslide

H 1.2: Is kopen kiezen?


Programma:
  • terugblik par. 1.1
  • Lesdoelen par. 1.2
  • Uitleg en instructie
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Investeren
C
Bezuinigen
D
Prioriteiten stellen

Slide 3 - Quizvraag

Primaire behoeften zijn ...
A
eten en drinken
B
Luxe behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Noodzakelijke behoeften

Slide 4 - Quizvraag

Welk(e) van de volgende goederen is / zijn niet schaars?
A
Een schilderij van van Gogh
B
Lucht
C
Drinkwater
D
Zand in de zandbak

Slide 5 - Quizvraag

Goederen
Diensten

Slide 6 - Sleepvraag

Par. 1.2: Is kopen kiezen?
Lesdoelen:
Aan het einde van dit paragraaf:
  • Kun je de verschillende soorten uitgaven benoemen;
  • Kun je de verschillende soorten inkomsten benoemen;
  • Kun je een begroting opstellen;
  • Kun je rekenen van maand naar week en omgekeerd
  • Kun je procentuele verschillen berekenen

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg en instructie...

Slide 8 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Incidentele uitgaven:
Uitgaven die je af en toe doet.
De aankoop van een nieuwe auto is een incidentele uitgave.
Vaste lasten:
Uitgaven die regelmatig terugkomen en steeds ongeveer even hoog zijn.
Als je een auto koopt moet je de auto verzekeren. Je betaalt de verzekeringspremie eens per half jaar of eens per jaar .
Dagelijkse uitgaven of huishoudelijk uitgaven:
Uitgaven die je heel regelmatig (bijna dagelijks of wekelijks) doet.
Als je een auto koopt, zul je moeten tanken. Het kopen van benzine reken je tot de dagelijkse uitgaven.

Slide 9 - Tekstslide

 Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 10 - Tekstslide

Soorten inkomsten
1. Inkomen uit arbeid.  
loon of salaris
2. Inkomen uit bezit.
Rente op spaargeld, Winst van je bedrijf, dividend op aandelen.
3. Overdrachtsinkomen. (je krijgt het zonder tegenprestatie)
zakgeld, kleedgeld, huurtoeslag, kinderbijslag

Slide 11 - Tekstslide

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 12 - Tekstslide

Begroting

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Week --> Maand

Slide 15 - Tekstslide

Nieuw - oud           X100
 oud             
   
Of   

(nieuw-oud): oud x 100           

Slide 16 - Tekstslide


Hoeveel geld heb jij per maand
te besteden?
anoniem antwoord

Slide 17 - Open vraag


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar geef jij het meeste 
geld aan uit?

Slide 18 - Open vraag


Geef jij weleens teveel geld uit?
nee, nooit
heel soms
best wel vaak

Slide 19 - Poll


Alles wat ik koop 
heb ik echt nodig!
Ja
Nee

Slide 20 - Poll


Spaar je ook?
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
Ik spaar bijna alles. Ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 21 - Poll


Wat geldt voor jou?
Ik koop alles zo goedkoop mogelijk.
Ik betaal liever iets meer voor betere kwaliteit of een bekend merk.

Slide 22 - Poll

Zelf aan de slag 
  • maak de opgaven 15 t/m 23 in je schrift !
Lesdoelen:
Aan het einde van dit paragraaf:
Kun je de verschillende soorten uitgaven benoemen;
Kun je de verschillende soorten inkomsten benoemen;
Kun je een begroting opstellen;
Kun je rekenen van maand naar week en omgekeerd
Kun je procentuele verschillen berekenen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Je budget is €20 
  • Wat is de prijs van een drankje of eten? 

  • Ik wil 4 drankjes. hoeveel porties eten kan ik daarna nog kopen? 

Slide 28 - Tekstslide

Zijn er vragen

Slide 29 - Tekstslide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je weet wat er wordt bedoeld met behoeften in de economie en je kunt benoemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je kunt uitleggen wat schaars betekent in de economie.
  • Je weet wat het verschil is tussen goederen en diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief aanwendbaarheid inhoudt. 

Slide 30 - Tekstslide

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 31 - Sleepvraag

Maken

paragraaf 1.2 opdracht 15 t/m 23

Slide 32 - Tekstslide