3A Oefenvragen thema 5 Erfelijkheid en evolutie

3A Oefenvragen thema 5 Erfelijkheid en evolutie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3A Oefenvragen thema 5 Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen

Slide 2 - Sleepvraag

Door evolutie
A
Past een populatie zich op lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu
C
Ontstaan er fossielen

Slide 3 - Quizvraag

Wat heb je niet nodig voor evolutie?
A
verandering van het milieu
B
natuurlijke selectie
C
al deze antwoorden heb zijn nodig voor evolutie
D
genetische variatie

Slide 4 - Quizvraag

In welk tijdperk leefde de laatste gemeenschappelijke
voorouder van slangen en hagedissen?

Slide 5 - Open vraag

Deze stamboom is deels gemaakt met behulp van
DNA-sequenties van de verschillende gewervelde
groepen.
Hoe kunnen DNA-sequenties worden gebruikt
om een stamboom te maken? Leg je antwoord uit.

Slide 6 - Open vraag

Waar of niet?
Rcombinant-DNA-techniek is een voorbeeld van biotechnologie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Cas is de naam van
A
Het oorspronkelijke DNA
B
Het aangepaste DNA
C
Het enzym dat het DNA knipt
D
Het nieuwe stukje DNA

Slide 8 - Quizvraag

Welke DNA-technieken worden toegepast in de volgende situaties?
bacteriën geschikt maken om insuline te produceren
DNA van landbouwgewassen aanpassen als bescherming tegen ziekten
onderzoeken welke invloed medicijnen hebben op het DNA
ouderschapstest
DNA-test
Genetische modificatie
genomics
crispr-cas

Slide 9 - Sleepvraag

Wat klopt over genen en allelen?
A
een gen zit in het DNA een allel op een chromosoom
B
een gen is een eigenschap een allel is een variant van de eigenschap
C
allel en gen zijn synoniemen van elkaar
D
een allel is een eigenschap een gen is een variant van de eigenschap

Slide 10 - Quizvraag

Bij katten komen de vachtkleuren zwart en rood voor. Zwart is een sterker allel dan rood.
Wat geldt voor het genotype van een zwarte kat?
A
Altijd homozygoot
B
Altijd heterozygoot
C
Homozygoot of heterozygoot

Slide 11 - Quizvraag

Bij katten komen de vachtkleuren zwart en rood voor. Zwart is een sterker allel dan rood.
Wat geldt voor het genotype van een rode kat?
A
Altijd homozygoot
B
Altijd heterozygoot
C
Homozygoot of heterozygoot

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer spreek je van verwantschap?
A
Als dieren in hetzelfde leefgebied wonen.
B
Als er overeenkomst is in het DNA
C
Als er overeenkomst is in het dieet (wat dieren eten)
D
Als er geen enkele overeenkomst is tussen dieren.

Slide 13 - Quizvraag

Welke soorten hebben de meeste verwantschap?
A
Het paard en de hond
B
De hond en de kat
C
Weet niet
D
De kat en het paard

Slide 14 - Quizvraag

Wat is niet juist over rudimentaire organen?
A
ze duiden op een gemeenschappelijke voorouder
B
ze hebben geen functie meer
C
ze komen niet of nauwelijks tot ontwikkeling
D
ze ontstaan door mutaties

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen rudimentair orgaan?
A
Het heupbeen bij een walvis
B
De blinde darm bij de mens
C
Het staartbotje bij een kat
D
Het staartbeen bij de mens

Slide 16 - Quizvraag

Welke groep vormt de nauwst nog levende
verwanten van de vogels?

Slide 17 - Open vraag

Sleep de begrippen naar de juiste omschrijving
Verzamelnaam voor technieken waarbij DNA wordt veranderd / verplaatst.
Technieken waarbij DNA van de ene soort overgebracht worden naar een andere soort.
De verzamelnaam van technieken waarbij men organismen gebruikt op producten voor de mens te maken
Een organisme dat genetisch gemodificeerd is.
Genetische modificatie
Recombinant-DNA-technieken
Biotechnologie
Transgeen

Slide 18 - Sleepvraag

AA
Aa
aa
Homozygoot recessief
Homozygoot dominant
Heterozygoot

Slide 19 - Sleepvraag

Homozygoot recessief
Heterozygoot
Homozygoot dominant
Aa
AA
Bb
Rr
gg
Dd
Hh
ee
QQ

Slide 20 - Sleepvraag

Welk allel is recessief?
A
Allel voor steil haar
B
allel voor krullend haar

Slide 21 - Quizvraag

Welk allel is dominant?
A
Witte vacht
B
Zwarte vacht
C
Dat kan je niet weten
D
Vachtkleur

Slide 22 - Quizvraag

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 23 - Quizvraag

Gen voor krullend haar (dominant) = A
Gen voor steil haar (recessief) = a
Persoon is heterozygoot en heeft krullend haar
Wat is het genotype van deze persoon?

Slide 24 - Open vraag

Vader (bruine ogen) is homozygoot dominant (BB), moeder (blauwe ogen) is homozygoot recessief. Hoeveel procent kans is er dat hun eerste kind bruine ogen heeft? Leg je antwoord uit.

Slide 25 - Open vraag

Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar.
Wat is het genotype van de vader?

Slide 26 - Open vraag

Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 27 - Quizvraag

Moeder kat heeft een wittte vacht met genotype aa.
Vader kat heeft een zwarte vacht.
Ze krijgen in ieder geval 1 kitten met een witte vacht.
Vul de kruisingstabel in.

Moeder
Vader
A
a
a
a
Aa
Aa
aa
aa

Slide 28 - Sleepvraag

Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief

Slide 29 - Sleepvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a).
Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit (aa) konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes (aa)?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 30 - Quizvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit konijn (aa).
Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 31 - Quizvraag