Thema 5, week 3 Toets GROEP 5

TAALTOETS
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

TAALTOETS

Slide 1 - Tekstslide

natuur & weer

Slide 2 - Tekstslide


A
het wolkendek
B
de wind gaat liggen
C
de windkracht
D
de schors

Slide 3 - Quizvraag

Wat past er op de lege plek?
Wij kunnen niet gaan zeilen want het is helemaal ................... .
A
stortbui
B
windstil
C
windkracht
D
wegwaaien

Slide 4 - Quizvraag

maken & materialen

Slide 5 - Tekstslide


A
het metaal
B
olieverf
C
in elkaar zetten
D
een schaalmodel

Slide 6 - Quizvraag

Wat past er op de lege plek?
Ik moet de .............. goed lezen anders kan ik de nieuwe kast niet in elkaar zetten.
A
de handleiding
B
het metaal
C
het schaalmodel
D
de kunststof

Slide 7 - Quizvraag

rekenen

Slide 8 - Tekstslide


Deze puzzel is .....
A
niet volledig
B
volledig
C
de meerderheid
D
de minderheid

Slide 9 - Quizvraag

Wat past er op de lege plek?
Die mooie trui heb je in .............. kleuren, maar ik denk dat ik de rode kies.
A
minst
B
met z'n allen
C
volledig
D
diverse

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het wie-deel? Stel de WIE vraag.

Teun vangt.
A
Teun
B
vangt

Slide 11 - Quizvraag

HET WIE-DEEL:
Het wie-deel noem je ook wel het onderwerp.
=
het "Wie" deel!
Wie doet het?

Stel de vraag:
Wie (Wat) + werkwoord?

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoel

Ik kan het onderwerp in een zin herkennen en benoemen.

Het onderwerp wordt ook wel het wie-deel genoemd.

Slide 13 - Tekstslide

let goed op
TAAL
 Thema 5, week 1
Les 2

OPGAVE 2 EN 3
Klaar: plussen


werkwoord

Slide 14 - Tekstslide

persoonsvorm?
Ik ga naar de bibliotheek.
A
naar
B
ga
C
de
D
ik

Slide 15 - Quizvraag

Melkt de boer zijn koeien?
Wat is de persoonsvorm?
A
melkt
B
de boer
C
zijn koeien

Slide 16 - Quizvraag

Hoe noemde jij eerst het onderwerp?
A
het wie-deel
B
het wat-deel

Slide 17 - Quizvraag

De auto rijdt heel hard
Wat is het onderwerp in de zin?
Tip
A
hard
B
rijdt
C
De auto
D
heel

Slide 18 - Quizvraag



Wat is het onderwerp.
A
De tafel
B
staat
C
op zijn kop

Slide 19 - Quizvraag

VERWIJSWOORDEN
Het boek is van Gabriela. Het boek van Gabriela is heel leuk. 

Het boek is van Gabriela. Haar boek is heel leuk. 
 
  • Verwijswoord: haar
  • Verwijst naar: Gabriela

Slide 20 - Tekstslide

lesdoel
Ik kan verwijswoorden herkennen en toepassen in een zin.

Slide 21 - Tekstslide

verwijswoorden zijn:
- ik, hij, haar, ons, jullie......
- mijn, jouw, zijn, onze...........
- die, dit, dat, deze.............
- waarnaar, daarop, ermee, daarin, waarin............

Controleer altijd of het klopt. Schrijf in de plaats van het verwijswoord het echte woord of groepje woorden.

Slide 22 - Tekstslide

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
De hond blaft naar de vogels, ..... wil de vogels vangen
A
hij
B
wij
C
jullie

Slide 23 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
Ik ken dat meisje wel maar wie is ....  moeder?
A
hem
B
haar
C
ze

Slide 24 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
Mijn broertje heeft zijn eten opgegeten, hij vond ...... erg lekker.
A
hem
B
het
C
jullie

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Waar staat de komma goed in de opsomming?
A
Kies jij voor zwart, rood of paars.
B
Kies jij voor zwart rood of, paars.
C
Kies jij, voor zwart rood of paars.

Slide 27 - Quizvraag

Waar staat de komma goed?
A
Pas op voor de auto, Joris!
B
Pas op, voor de auto Joris!
C
Pas op voor, de auto Joris!

Slide 28 - Quizvraag

Waar staat de komma goed?
A
Wil jij tekenen, of lezen.
B
Ik wil tekenen, maar ik heb geen potloden.
C
Wil jij tekenen, en iets te drinken?

Slide 29 - Quizvraag

Wie gebruikt de komma goed?
A
B
C

Slide 30 - Quizvraag

WAAR STAAT DE KOMMA GOED?
A
Terwijl ik eet speel ik, op mijn telefoon.
B
Terwijl, ik eet speel ik op mijn telefoon.
C
Terwijl ik eet, speel ik op mijn telefoon.

Slide 31 - Quizvraag

Waar staat de komma goed?
A
Loes hoe laat is het?
B
Loes hoe laat is, het?
C
Loes, hoe laat is het?

Slide 32 - Quizvraag

Het zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Mijn verdriet ging snel voorbij.

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
verdriet
B
snel
C
voorbij

Slide 36 - Quizvraag

Kijk hoe Joep spuugt.

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
kijk
B
hoe
C
Joep
D
spuugt

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Heb jij dat schilderij gezien?

Slide 38 - Open vraag

 Thema 5, week 3 - Toets

Slide 39 - Tekstslide