In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welvaart
Slide 1 - Woordweb
Dit is de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten
A
bbp
B
ppb
C
bnp
D
nbp
Slide 2 - Quizvraag
Met welke 2 methoden kunnen we het bbp berekenen?
Slide 3 - Open vraag
Het bbp van Nederland is de bruto toegevoegde waarde van bedrijven + bruto toegevoegde waarde van de overheid
A
niet waar
B
waar
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Bij de subjectieve methode tel ik alle primaire inkomens bij elkaar op.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen welvaart in enge zin en welvaart in ruime zin
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
De economische kringloop gaat over een ......periode.
A
middellange (5 jaar)
B
zeer korte (1 maand)
C
korte (1 jaar)
D
lange (10 jaar)
Slide 9 - Quizvraag
De gezinnen ontvangen Y (inkomen) als beloning. Waaraan geven zij dit uit?
Slide 10 - Open vraag
Het totaal aan geld dat naar bedrijven stroomt is;
Slide 11 - Open vraag
Voor gezinnen geld; Y =
A
O + C + I
B
C + B + S
C
E + S + C
D
C + B + I
Slide 12 - Quizvraag
Voor bedrijven geldt; Y =
A
C + S + B+ E - M
B
C + S + B + O + E - M
C
C + I + O + E - M
D
C + I + B + E - M
Slide 13 - Quizvraag
Wie zorgt er het meest voor dat de handel tussen Spanje en Nederland toeneemt?
A
B
C
D
Slide 14 - Quizvraag
De economische kringloop wordt elk jaar in kaart gebracht. Dit noemen we de .......
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Tekstslide
Wat geeft de betalingsbalans van een land weer?
A
alle in- en uitgaande goederen van een land
B
alle in- en uitgaande beleggingen van een land
C
alle financiële transacties tussen een land en het buitenland
D
alle geldstromen die te maken hebben met de productiefactoren
Slide 17 - Quizvraag
De betalingsbalans bestaat uit twee componenten;
A
kapitaalrekening en exportrekening
B
import- en exportrekening
C
lopende rekening en kapitaalrekening
D
deviezenrekening en kapitaalrekening
Slide 18 - Quizvraag
Ronde 1
Bank 1
0,7%
Bank 2
0,5%
Bank 3
1,0%
Slide 19 - Tekstslide
Bij welke bank ga jij sparen?
A
1
B
2
C
3
Slide 20 - Quizvraag
Tussenconclusie
Je biedt je geld aan (bij de bank)
in het land
waar je de hoogste rente (rendement) ontvangt.
Slide 21 - Tekstslide
Wat is juist?
Doordat meer Europeanen willen sparen in de VS zal...
A
De vraag naar de dollar stijgen en dus de koers van de dollar dalen
B
De vraag naar de dollar stijgen en dus de koers van de dollar stijgen
C
De vraag naar de dollar dalen en dus de koers van de dollar dalen
D
De vraag naar de dollar dalen en dus de koers van de dollar stijgen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is juist?
Doordat meer Europeanen willen sparen in de VS zal...
A
Het aanbod van de euro stijgen en dus de koers van de euro stijgen
B
Het aanbod van de euro dalen en dus de koers van de euro stijgen
C
Het aanbod van de euro dalen en dus de koers van de euro dalen
D
Het aanbod van de euro stijgen en dus de koers van de euro dalen
Slide 23 - Quizvraag
Tussenconclusie (herhaling)
Als de vraag naar een valuta stijgt, dan stijgt ook de koers
(bij een gelijkblijvend aanbod).
Positief verband.
Als het aanbod van een valuta stijgt, dan daalt de koers
(bij een gelijkblijvende vraag).
Negatief verband.
Slide 24 - Tekstslide
Rente
VK
stijgt
Koers
GBP
Vraag
GBP
Beleggers gaan meer beleggen in VK
Stijgt
Daalt
Daalt
Stijgt
Slide 25 - Sleepvraag
Conclusie
Als de rente in een land stijgt, zullen buitenlandse spaarders / beleggers dus meer in dat land gaan sparen / beleggen.
Dus stijgt de vraag naar de munt van dat land.
Dus stijgt de wisselkoers van die munt.
Slide 26 - Tekstslide
Bij de wisselkoers kijk je naar wat buitenlanders (met een andere valuta) doen. Verklaar waarom je kijkt naar het gedrag van buitenlanders (met een andere munt).