4bbl Hfd. 3 Taalverzorging herhaling

Lesopbouw

  • Lesdoelen bespreken
  • Uitleg herhalen
  • korte quiz
  • Evaluatie
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesopbouw

  • Lesdoelen bespreken
  • Uitleg herhalen
  • korte quiz
  • Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt samengestelde woorden correct opschrijven
  • Je kent de regels wanneer je een -en/-e/-s als tussenletter moet gebruiken
  • Je kunt verwijswoorden correct gebruiken
  • Je kent verschillende verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Tussenletter -en-


Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en


vb. krant + bezorgen (kranten) krantenbezorger

kip + soep (kippen) kippensoep

Slide 3 - Tekstslide

Tussenletter -e-
  1. Er is er maar één:
    vb. één koning -> Koninginnedag
    één zon -> zonneschijn
  2. Het eerste woord heeft een versterkende betekenis:
    vb. beresterk/apetrots (eerste gedeelte kun je vervangen door héél)
  3. Het woord heeft twee meervouden:
    vb. groente + soep (groenten/groentes) groentesoep
  4. Er is geen meervoud:
        vb.: rijst 

Slide 4 - Tekstslide

Tussenletter -s-


Deze kun je gewoon horen!
vb. jongen+broek -> jongensbroek

Slide 5 - Tekstslide

Formuleren: verwijswoorden

Verwijswoorden gebruik je om te verwijzen naar woorden die je eerder in de zin/tekst gebruikt heb.

Regels:
- de-woorden: verwijs met deze of die
vb. De opdracht die je nog moet maken

- het-woorden: verwijs met dit of dat
vb. Ik snap het probleem niet. Snap je dat niet?

Slide 6 - Tekstslide

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
reuzeplan
B
reuzenplan

Slide 9 - Quizvraag


Welke samenstelling is goed?
A
gekkehuis
B
poppehuis
C
koningshuis
D
bejaardehuis

Slide 10 - Quizvraag

Welke samenstelling is fout gespeld?
A
groentesoep
B
apenrots
C
berevel
D
beresterk

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 12 - Quizvraag

Je gebruikt verwijswoorden om...
A
... het moeilijker te maken voor de lezer.
B
... de tekst korter te maken.
C
... meer afwisseling in de tekst te krijgen.

Slide 13 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 14 - Quizvraag

Vul in: deze, die, dit of dat
De taarten ... ze hier bakken, smaken goed

A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 15 - Quizvraag

Vul in: deze, die, dit of dat.
Saar is werkeloos, .... vindt ze erg vervelend.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 16 - Quizvraag

Vul in: zij, hem, die, het.
Tom gooide de bal naar Saar, maar .... ving ... niet
A
zij, hem
B
zij, het
C
die, hem
D
die, het

Slide 17 - Quizvraag

Vul in: hij, haar, het, hem
Tom was erg lief voor Sofie toen zij haar mobieltje miste, dus ... heeft .... .... teruggegeven.
A
hij, zij, het
B
hij, zij, hem
C
hij, het, haar
D
hij, hem, haar

Slide 18 - Quizvraag

Evaluatie



Leerdoelen behaald?


Waar moet je nog aan werken?

  • Je kunt samengestelde woorden correct opschrijven

  • Je kent de regels wanneer je een -en/-e/-s als tussenletter moet gebruiken

  • Je kunt verwijswoorden correct gebruiken

  • Je kent verschillende verwijswoorden
  • Slide 19 - Tekstslide