Les 5 & 6: 2.3 Het betoog, 10.2 objectieve en subjectieve argumenten GIEI

2425 4H Periode 2 les 5 en 6
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2425 4H Periode 2 les 5 en 6

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma:
  • Bespreken nieuwsbericht in een groepje van drie (stap 3 Revisie, blz. 42). 
  • Uitleg betoog en objectieve en subjectieve argumenten
  • Aan het werk

Slide 3 - Tekstslide

Redactieronde - groepjes van 3/4
1. Jij als schrijver vult het feedbackformulier al voor een deel in. 
- Algemeen
- Reflectievragen
- Feedbackvragen
2. Je laat je tekst lezen aan twee of drie klasgenoten. Deze klasgenoten zijn jouw feedbackgevers. Zij geven antwoord op jouw feedbackvragen en vullen de checklist in. 
3. Zorg ervoor dat het voor jou duidelijk is hoe je je werk kunt verbeteren. 

Slide 4 - Tekstslide

Verbeter nu je nieuwsbericht en lever het opnieuw in.

Slide 5 - Tekstslide

2.3 Het betoog
  • Overtuigende tekst
  • Betoog bevat een standpunt + argumenten
  • Is subjectief: je wilt dat anderen je standpunt overnemen
  • Persoonlijke stijl, er is ruimte voor emotie en retorische middelen (ironie, humor, overdrijving)
  • Vaste tekststructuur

Slide 6 - Tekstslide

Een betoog heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 7 - Quizvraag

Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?
A
Hij legt uit en geeft vooral feiten.
B
Hij probeert je over te halen om het eens te worden met zijn standpunt.
C
Hij probeert je te overtuigen om iets te gaan doen.
D
Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 8 - Quizvraag

Feitelijke en waarderende argumenten
  • Feitelijke (objectieve) argumenten zijn controleerbaar. Denk aan feiten of onderzoeksresultaten.
  • Waarderende (subjectieve) argumenten zijn niet-feitelijk. Ze zijn gebaseerd op emotie, overtuiging, geloof, normen en waarden of vermoedens. Het zijn uitspraken over wat goed of slecht, mooi of lelijk, gepast of ongepast, waardevol of waardeloos is. 
  • Feitelijke argumenten zijn in de basis sterker, maar waarderende argumenten kunnen ook een sterke overtuigingskracht hebben. 
  • Essentieel is dat de gebruikte argumenten valide zijn. 

Slide 9 - Tekstslide

Objectieve argumenten

Argument                                               Argument gebaseerd op (een)...

Feitelijk argument                             feiten
Gezagsargument                               autoriteit
Nut of (on)gewenst gevolg            nut/gevolg
Veronderstelling/vermoeden       veronderstelling/vermoeden

Slide 10 - Tekstslide

Subjectieve argumenten

Subjectieve argumenten zijn meningen, persoonlijke indrukken/ervaringen, voorspellingen of vermoedens.


Een subjectief argument (mening) hoeft niet overtuigend te zijn en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Iedereen moet naar de bioscoop 'Het Luxor', want deze bioscoop is heel fijn.

Met het argument ‘want die bioscoop is heel fijn’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 11 - Tekstslide

Subjectieve argumenten

Argument                                 Argument gebaseerd op (een)...

Ervaringsargument             ervaringen 
Emotioneel argument        gevoel/intuïtie
Moreel argument                  persoonlijke (levens)overtuiging
                                                       en idealen 

Slide 12 - Tekstslide

We kunnen beter niet naar buiten gaan, want het regent.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Laten we met de fiets gaan, want het is onwijs lekker weer.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quizvraag

Het is belangrijk dat alle spelers evenveel aandacht krijgen van de trainer, iedereen is immers gelijk.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 15 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 16 - Open vraag

Afronding
Huiswerk: H3, tekst 1: opdracht 1, 2, 4 t/m 6 (p.46) + nieuwsbericht inleveren 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide