Nederlands_Taalverzorging_H5_6_herhaling
1 / 29
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Een sterk werkwoord verandert van klank in de v.t.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Een zwak werkwoord krijgt -de(n) of -te(n) aan het einde in de v.t.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van:
Ik loop ....
Ik loop ....
A
Ik liep
B
Ik loopte
C
Ik liepte
Slide 5 - Quizvraag
Vul het juiste werkwoord in:
De leraar _________ gisteren veel te veel (praten).
Denk goed na... Sterk? Zwak? Enkelvoud? Meervoud?
De leraar _________ gisteren veel te veel (praten).
Denk goed na... Sterk? Zwak? Enkelvoud? Meervoud?
Slide 6 - Open vraag
Het __________ heel lang tot wij weer naar school mochten. (duren)
Slide 7 - Open vraag
Hans en Willem __________ een boek. (lezen)
Vul de v.t. in van het werkwoord.
Vul de v.t. in van het werkwoord.
Slide 8 - Open vraag
Wij _____ televisie tot 9 uur 's avonds. (kijken) --> v.t.
Slide 9 - Open vraag
Ik _____ op de bus te wachten, maar de bus reed voorbij. (staan)
Slide 10 - Open vraag
Wat is de juiste vorm van 'rijden' in de verleden tijd?
A
reed
B
reedt
C
reet
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van 'lachen' in de v.t. ?
A
Ik lachte
B
Ik lachtte
Slide 12 - Quizvraag
Welke vorm is juist?
A
Slide 13 - Quizvraag
Welke vorm is juist?
A
Slide 14 - Quizvraag
Welke vorm is juist?
A
Slide 15 - Quizvraag
Welke vorm is juist?
A
Slide 16 - Quizvraag
________ jij mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer?
A
Kun
B
Ken
Slide 17 - Quizvraag
Ik _______ niet nu niet leren voor deze toets. Ik ben te lui.
A
ken
B
kan
Slide 18 - Quizvraag
De kat van de buren ____ op tafel.
A
legt
B
ligt
Slide 19 - Quizvraag
Ik _____ mijn vork naast mijn bord.
A
leg
B
lig
Slide 20 - Quizvraag
Wat is juist gespeld? Kies twee opties.
A
therapie
B
terapie
C
elektriciteit
D
electriciteit
Slide 21 - Quizvraag
Ik wil morgen niet _________ school.
A
aan
B
naar
C
op
D
van
Slide 22 - Quizvraag
Ik bel __________ bij de buurvrouw.
A
aan
B
naar
C
op
D
van
Slide 23 - Quizvraag
Ik luister altijd ________ de juf.
A
op
B
tegen
C
naar
D
aan
Slide 24 - Quizvraag
Hoe kun je verwijzen naar een man? Er zijn meerdere opties mogelijk.
A
hij
B
hem
C
zijn
D
het
Slide 25 - Quizvraag
Hoe kun je verwijzen meerdere personen of dingen?
A
hij, hem, zijn
B
zij,ze, haar
C
het, zijn
D
zij, ze, hun
Slide 26 - Quizvraag
De juf liep op hakken op de gang. ______ schoenen maakten veel lawaai.
A
Haar
B
Zij
C
Ze
D
Het
Slide 27 - Quizvraag
De politie deed een controle...
A
c klinkt als k
B
c klinkt als s
Slide 28 - Quizvraag
Ik had een slecht cijfer voor mijn toets.
A
c klinkt als k
B
c klinkt als s
