Taal, interpunctie

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is 'interpunctie'?
A
Een waarschuwing die iemand je geeft
B
Een opgelegde maatregel
C
Het zetten van hoofdletter, punten, komma's etc.
D
Een advies van iemand

Slide 3 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
"Petra zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos.
B
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag!'' zei haar moeder boos.
C
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos!
D
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'', zei haar moeder boos.

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin bevat de juiste interpunctie?
A
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan, 'mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.
B
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
C
'Ik zal op tijd zijn'. Zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
D
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan: 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'

Slide 5 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct?
A
Studenten die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.
B
Studenten, die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.

Slide 6 - Quizvraag

Doel: Ik kan punten, komma's, vraagtekens en uitroeptekens op een goede manier in een zin zetten. 

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer zet je een punt?

Slide 8 - Woordweb

Wanneer zet je een punt?
Aan het eind van een zin zet je een punt. 


Eindigt je zin met een afkorting, dan zet je niet nog een punt.
Ik houd van alle soorten fruit, zoals appels, peren, bananen, enz. 

Slide 9 - Tekstslide


Waar gebruik je een vraagteken?
A
Aan het begin van de vraagzin
B
Na een opsomming
C
Aan het einde van de vraagzin
D
Na een opdracht

Slide 10 - Quizvraag

Uitroepteken
Een uitroepteken plaats je aan het eind van een zin die met klem wordt uitgesproken.
Bijvoorbeeld na de gebiedende wijs of na een uitroep:
Kom hier! Au!

Zit! 
Blijf!

Slide 11 - Tekstslide


Achter welke zin hoort een uitroepteken?

A
Hou daarmee op
B
Ik wil dat je ophoudt
C
Doe maar normaal, dat is al gek genoeg
D
Wil je alsjeblieft normaal doen

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer zet je een komma?
* Tussen twee naast elkaar staande werkwoorden die bij een verschillend deel van de zin horen:

*Tussen de delen van een opsomming, maar nooit voor het voegwoord 'en':

*Als iemand aangesproken wordt: voor en na de aanspreking:


* Voor en na een bijstelling
Voorbeeld
Als ze weer te laat komt, moet ze nablijven.



Ik heb fruit meegenomen: appels, bananen en mandarijnen

Hoe gaat het met je, Cindy? 
Jongen, hoe is het met je?
Wilt u koffie, meneer Bus, of thee?

Mevrouw de wit, onze nieuwe rector, is veel strenger. 

Slide 13 - Tekstslide

Hé (1) Hettie (2) wat leuk (3) dat jij er ook bent.
Waar horen er komma's?
A
1
B
2 en 3
C
1 en 2
D
1, 2 en 3

Slide 14 - Quizvraag

De kinderen van groep 8, die volgend jaar naar de middelbare school gaan, zijn hard aan het werk.

Hoe heet het stuk zin tussen de komma's?
A
Vraagzin
B
Bijvoeglijke bijzin
C
Gewone zin
D
Gebiedende zin

Slide 15 - Quizvraag


Waar is de komma juist geplaatst?
A
Als je wilt kom ik vanmiddag even bij, je, langs.
B
Als je wilt kom, ik vanmiddag even bij je langs.
C
Als je wilt kom ik, vanmiddag even bij je langs.
D
Als je wilt, kom ik vanmiddag even bij je langs

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
"Petra zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos.
B
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag!'' zei haar moeder boos.
C
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos!
D
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'', zei haar moeder boos.

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin bevat de juiste interpunctie?
A
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan, 'mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
B
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.
C
'Ik zal op tijd zijn'. Zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
D
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan: 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'

Slide 18 - Quizvraag

Dacht je dat katten en kraaien vijanden zijn lees dit dan maar

Slide 19 - Open vraag

Een piepjong poesje was haar moeder kwijt hoe kon ze nu overleven

Slide 20 - Open vraag

Gelukkig kreeg ze hulp wat zijn kraaien toch slim

Slide 21 - Open vraag

De kraai voerde wormen aan zijn poesje wie had dat gedacht

Slide 22 - Open vraag

Wat gebeurde er toen de poes groot werd toen week de kraai ook niet van haar zijde

Slide 23 - Open vraag

Het is ongelofelijk hij hielp haar met oversteken

Slide 24 - Open vraag