Wanneer zet je een komma?* Tussen twee naast elkaar staande werkwoorden die bij een verschillend deel van de zin horen:
*Tussen de delen van een opsomming, maar nooit voor het voegwoord 'en':
*Als iemand aangesproken wordt: voor en na de aanspreking:
* Voor en na een bijstelling
Voorbeeld
Als ze weer te laat komt, moet ze nablijven.
Ik heb fruit meegenomen: appels, bananen en mandarijnen
Hoe gaat het met je, Cindy?
Jongen, hoe is het met je?
Wilt u koffie, meneer Bus, of thee?
Mevrouw de wit, onze nieuwe rector, is veel strenger.