Taal, interpunctie

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
"Petra zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos.
B
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag!'' zei haar moeder boos.
C
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos!
D
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'', zei haar moeder boos.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is 'interpunctie'?
A
Een waarschuwing die iemand je geeft
B
Een opgelegde maatregel
C
Het zetten van hoofdletter, punten, komma's etc.
D
Een advies van iemand

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin bevat de juiste interpunctie?
A
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan, 'mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
B
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.
C
'Ik zal op tijd zijn'. Zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
D
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan: 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'

Slide 4 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct?
A
Studenten die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.
B
Studenten, die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.

Slide 5 - Quizvraag

Doel: Ik kan punten, komma's, vraagtekens en uitroeptekens op een goede manier in een zin zetten. 

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer zet je een punt?

Slide 7 - Woordweb

Wanneer zet je een punt?
Aan het eind van een zin zet je een punt. 


Eindigt je zin met een afkorting, dan zet je niet nog een punt.
Ik houd van alle soorten fruit, zoals appels, peren, bananen, enz. 

Slide 8 - Tekstslide


Waar gebruik je een vraagteken?
A
Aan het begin van de vraagzin
B
Na een opsomming
C
Aan het einde van de vraagzin
D
Na een opdracht

Slide 9 - Quizvraag

Uitroepteken
Een uitroepteken plaats je aan het eind van een zin die met klem wordt uitgesproken.
Bijvoorbeeld na de gebiedende wijs of na een uitroep:
Kom hier! Au!

Zit! 
Blijf!

Slide 10 - Tekstslide


Achter welke zin hoort een uitroepteken?

A
Hou daarmee op
B
Ik wil dat je ophoudt
C
Doe maar normaal, dat is al gek genoeg
D
Wil je alsjeblieft normaal doen

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer zet je een komma?
* Als er in de zin bij hardop lezen een duidelijke pauze te horen is:

* Tussen twee naast elkaar staande werkwoorden die bij een verschillend deel van de zin horen:

*Tussen de delen van een opsomming, maar nooit voor het voegwoord 'en':

*Als iemand aangesproken wordt: voor en na de aanspreking:
Voorbeeld
Hij fietste voorop, 15 km aan een stuk door.


Als ze weer te laat komt, moet ze nablijven.



k heb fruit meegenomen: appels, bananen en mandarijnen

Hoe gaat het met je, Cindy? 
Jongen, hoe is het met je?
Wilt u koffie, meneer Bus, of thee?

Slide 12 - Tekstslide

* Voor en na een bijstelling


*Als je midden in de zin iets aanhaalt dat iemand letterlijk heeft gezegd (na een citaat):
Mevrouw de wit, onze nieuwe rector, is veel strenger. 

Hij stond op en mompelde: 'Dan zal ik dat maar doen', waarna hij de kamer uitliep.


Slide 13 - Tekstslide

Uitbreidende bijvoeglijke bijzin
* Voor en na een uitbreidende bijvoeglijke bijzin zet je een komma:
De kinderen, die meegelopen hebben in de sponsorloop, krijgen een ijsje


*beperkende bijvoeglijke bijzin:
De kinderen die meegelopen hebben in de sponsorloop, krijgen een ijsje

Slide 14 - Tekstslide

Hé (1) Hettie (2) wat leuk (3) dat jij er ook bent.
Waar horen er komma's?
A
1
B
2 en 3
C
1 en 2
D
1, 2 en 3

Slide 15 - Quizvraag

De kinderen van groep 8, die volgend jaar naar de middelbare school gaan, zijn hard aan het werk.

Hoe heet het stuk zin tussen de komma's?
A
Vraagzin
B
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin
C
Beperkende bijvoeglijke bijzin
D
gebiedende zin

Slide 16 - Quizvraag


Waar is de komma juist geplaatst?
A
Als je wilt kom ik vanmiddag even bij, je, langs.
B
Als je wilt kom, ik vanmiddag even bij je langs.
C
Als je wilt kom ik, vanmiddag even bij je langs.
D
Als je wilt, kom ik vanmiddag even bij je langs

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
"Petra zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos.
B
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag!'' zei haar moeder boos.
C
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'': zei haar moeder boos!
D
"Petra, zeg sorry voor je onbetamelijk gedrag'', zei haar moeder boos.

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf de zin over met de juiste interpunctie. (4 items)

morgen heeft fourteens een studiemiddag er is namelijk een open dag voor nieuwe leerlingen

Slide 19 - Open vraag

Welke zin bevat de juiste interpunctie?
A
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan, 'mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
B
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.
C
'Ik zal op tijd zijn'. Zei Jan. 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'
D
'Ik zal op tijd zijn', zei Jan: 'Mijn vrienden mogen ook niet lang wegblijven.'

Slide 20 - Quizvraag

In welke zin is de interpunctie correct?
A
Studenten die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.
B
Studenten, die weinig colleges volgen, kunnen daar spijt van krijgen.

Slide 21 - Quizvraag