18/1 3h Korte herhaling en oefening formuleren h1 t/m 4

Formuleren H1 t/m H4
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H1 t/m H4

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Terugblik vorige les
  • Wat weet je nog
  • Quiz (+ instructie)
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les kan ik:
  • zinnen correct begrenzen
  • samentrekkingen controleren
  • verwijswoorden correct gebruiken
  • correct beknopte bijzinnen formuleren

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 4 - Woordweb

 Formuleren
H1: zin correct begrenzen
H2: samentrekkingen controleren
H3: verwijswoorden
H4: beknopte bijzinnen

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 1

Slide 6 - Tekstslide

Zinnen begrenzen
  • begin met een hoofdletter
  • eindig met een punt
  • in samengestelde zinnen: gebruik komma's, puntkomma's, dubbele punten om zinnen van elkaar te scheiden

Slide 7 - Tekstslide

Leestekens: punt
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken:

punt:      na een zelfstandige, mededelende zin
               Mijn fiets is kapot.


Slide 8 - Tekstslide

Leestekens: komma
Om twee zinnen samen te voegen tot een nieuwe (langere) zin.
Plaats van de komma:
  • tussen twee persoonsvormen: Als ik te laat kom, krijg ik straf.
  • voor verbindingswoorden (maar, omdat, want, terwijl...):
      Ik ben te laat, omdat mijn fiets kapot is.
  • voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is:                   We hebben een leuke les gehad, die lekker vlot verliep.



Slide 9 - Tekstslide

Leestekens: puntkomma
-> Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen. 
 -> Je mag ook een punt gebruiken.
                 
Ik ga graag naar het buitenland op vakantie; ik vind Nederland maar saai.
Ik ga graag naar het buitenland op vakantie. Ik vind Nederland maar saai.


Slide 10 - Tekstslide

Leestekens: dubbele punt
Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen en de tweede zin een opsomming, uitleg of reden vormt bij de eerste zin.

Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.




Slide 11 - Tekstslide

Fouten bij begrenzen
  • Een bijzin wordt als losse zin geschreven:
          Ik was te laat op school. Omdat mijn fietsband lek was.

  • Twee zelfstandige zinnen worden ten onrechte samengevoegd:                           In de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door                          Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.


Slide 12 - Tekstslide

Oefening (antwoord volgende sheet).
Begrens onderstaande zin op de juiste manier:

wereldrecords kunnen niet steeds opnieuw verbroken worden want er zit een grens aan de mogelijkheden van het menselijk lichaam

Slide 13 - Tekstslide


wereldrecords kunnen niet steeds opnieuw verbroken worden want er zit een grens aan de mogelijkheden van het menselijk lichaam

Slide 14 - Open vraag

Hoofdstuk 2

Slide 15 - Tekstslide

Samentrekking
Als in een samengestelde zin (zin met twee persoonsvormen) dezelfde woorden twee keer voorkomen, kun je die woorden meestal de tweede keer weg laten:

Ik vind de herfst een fijn seizoen en ik vind de winter minder prettig.

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer samentrekken?
1 de weggelaten woorden hebben dezelfde functie (ow, pv, ...):
   De man struikelde over een boomstronk en de man viel.
       o                                                                                         o

2 de weggelaten woorden hebben dezelfde betekenis :
     Hij maakt fietsten en grappen.
     fietsen maken (=repareren) <-> grappen maken

3 de weggelaten woorden hebben hetzelfde getal (ev/mv):
    De docent is streng, maar de docent is rechtvaardig.
                ev                                                 ev

Slide 17 - Tekstslide

Voorwaarden en stappenplan
Voorwaarden
  1. Hetzelfde getal hebben (enkelvoud/meervoud)
  2. Dezelfde betekenis hebben
  3. Dezelfde functie hebben (onderwerp, lijd. vw, meew. vw, enz.

1. vul de weggelaten woorden in;
2. kijk of het voldoet aan de 3 voorwaarden;
zo ja --> zo laten;
zo nee --> de zin aanpassen.


Slide 18 - Tekstslide

Ze maakte eerst zichzelf en daarna de bedden op.
A
correct
B
foutief

Slide 19 - Quizvraag

Zij ging eerst naar de bibliotheek en daarna naar huis.
A
correct
B
foutief

Slide 20 - Quizvraag

Kikker maakte een sprongetje van geluk en dat hij wegkwam!
A
correct
B
foutief

Slide 21 - Quizvraag

Hoofdstuk 3

Slide 22 - Tekstslide

Verwijswoorden
-> wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 23 - Tekstslide

Veel voorkomende fouten
-> de- en het-woorden:
*Het meisje die daar staat.    ->  Het meisje dat daar staat.

-> mannelijk, vrouwelijk:
*De koninklijke familie dankt zijn status aan...  ->  haar status


Slide 24 - Tekstslide

Veel voorkomende fouten
-> hen, hun
*De leraar geeft hen de cijfers voor hun betoog.  ->   geeft hun

HUN -> bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun boeken)
           -> meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel 
                 (geeft hun de cijfers)
HEN -> na een voorzetsel (geeft de cijfers aan hen)
           -> lijdend voorwerp (ik heb hen gezien)


Slide 25 - Tekstslide

Veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 26 - Tekstslide

Veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 27 - Tekstslide

Het boek ... jaren geleden voor het eerste gedrukt werd, wordt nog steeds veel gelezen.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 28 - Quizvraag

Pien en Leah hebben zich niet goed verstopt. Job heeft ... al snel gezien.
A
hun
B
hen
C
ze

Slide 29 - Quizvraag

De man ... je zo tekeer ging, is mijn buurman.
A
waartegen
B
tegen wie

Slide 30 - Quizvraag

Hoofdstuk 4

Slide 31 - Tekstslide

Hoofdzin/bijzin
Hoofdzin = zelfstandige zin --> pv en o naast elkaar
Bijzin = afhankelijke zin, kan niet zonder de hoofdzin

Je moet niet meteen boos worden als hij een fout maakt.
Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaker gelogen heeft.

Slide 32 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Een beknopte bijzin heeft geen persoonsvorm en geen onderwerp. Een beknopte bijzin is alleen correct als het denkbeeldig onderwerp hetzelfde is als het onderwerp in de hoofdzin:
Na de computer te hebben opgestart, kon ik weer verder met mijn verslag.

Slide 33 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Na de computer te hebben opgestart, kon ik weer verder met mijn verslag.

beknopte bijzin: Na de computer te hebben opgestart
hoofdzin: kon ik weer verder met mijn verslag

Correct, want:  ow hoofdzin = denkbeeldig ow beknopte bijzin

Slide 34 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Na de computer te hebben opgestart, werkte alles weer.

beknopte bijzin: Na de computer te hebben opgestart
hoofdzin: werkte alles weer

Foutief, want:  ow hoofdzin        denkbeeldig ow beknopte bijzin

Slide 35 - Tekstslide

Trucje
  • Geef antwoord op de vraag: wie/wat + pv 
  • Geef antwoord op de vraag: wie/wat doet iets in de bijzin?
  1. Hetzelfde antwoord? -> dan goed
  2. Verschillende antwoorden? -> dan fout

Lekker op het strand wandelend, woei de wind door Jims haren.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is de beknopte bijzin:
Om op vakantie te kunnen gaan, zul je eerst vakantiedagen moeten sparen.
A
Om op vakantie te kunnen gaan
B
zul je eerst vakantiedagen moeten sparen

Slide 37 - Quizvraag

Na de vaat te hebben uitgeruimd, zat hij zo weer vol.
A
correct
B
foutief

Slide 38 - Quizvraag

Zingend onder de douche, waste het ik mijn haren.
A
correct
B
foutief

Slide 39 - Quizvraag

Na gepeld te zijn, kon de banaan gegeten worden.
A
correct
B
foutief

Slide 40 - Quizvraag

Werk voor de deze les + huiswerk: 

Blz. 128/129, opdracht 3 t/m 5
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 41 - Tekstslide

Ik kan zinnen correct begrenzen, samentrekkingen controleren, verwijswoorden correct gebruiken en een correct beknopte bijzinnen formuleren.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 43 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 44 - Open vraag