'Het meisje dat daar loopt.' of 'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Verwijzen
'Het meisje dat daar loopt.' of 'Het meisje die daar loopt.'?
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Lezen in Alaska
Herhaling uitleg Formuleren H4
Uitleg + klassikale oefeningen Formuleren H4
Zelfstandig aan de slag in Nieuw Nederlands met Formuleren H2 & H4
Slide 2 - Tekstslide
Verwijswoorden
Slide 3 - Tekstslide
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat
dus
hoewel
en
hij
zij
die
dat
Slide 4 - Sleepvraag
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Namen van landen, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden zijn ook onzijdig.
Slide 7 - Tekstslide
Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Vrouwelijk zijn: - vrouwelijke dieren of personen
- de-woorden op de
volgende uitgangen:
Slide 8 - Tekstslide
Mannelijke woorden
Alle de-woorden die niet vrouwelijk zijn, zijn mannelijk.
Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.
Slide 9 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,
________ vindt ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 10 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 11 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor. ________ zegt:
‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
Slide 12 - Sleepvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 13 - Quizvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 14 - Quizvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 15 - Quizvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De tafel
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 16 - Quizvraag
De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij
Slide 17 - Sleepvraag
Verwijswoorden hen/hun
Let op!
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) en als het geen verwijswoord is als bezittelijk naamwoord.
Slide 18 - Tekstslide
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een
gezellige middag.
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 19 - Tekstslide
hen
hun
1) Toen ik die twee zusjes in de stad tegenkwam, heb ik met hen/hun wat gedronken op een terrasje.
2) Ook voor uw studenten geldt onze service: zodra zij het verschuldigde bedrag overmaken, stuurt onze verzendafdeling hen/hun de boekenpakketten toe.
3) Nu de bejaarden van dit tehuis allemaal tegen corona zijn ingeënt, denken ze dat de ziekte hen/hun niet meer kan treffen.
Slide 20 - Sleepvraag
Aan de slag
Maak uit het online Nieuw Nederlands boek:
- H2 paragraaf Formuleren 'verwijzen naar de- en het-woorden' opdr. 1 en 3.
- H4 paragraaf Formuleren 'Verwijswoorden' opdr. 2, 3 en 4.
Om 14.20 sluiten we gezamenlijk af met nog wat LessonUp vragen.
Succes!
Slide 21 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.
_________ denkt dat ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 22 - Sleepvraag
Voorbeelden van verwijswoorden zijn...
A
Waarom, zoals, soms...
B
Hij, zij, het, die...
C
Ten eerste, ten tweede, tot slot...
D
Jan, Joost, van Gangelen...
Slide 23 - Quizvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,
terwijll ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 24 - Sleepvraag
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is. Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud. Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond
Slide 25 - Quizvraag
Welk verwijswoord is juist? Die of dat?
A
Het voetbaltoernooi die...
B
Het voetbaltoernooi dat...
Slide 26 - Quizvraag
Klik bij deze zin op het juiste verwijswoord.
De opleiding en al … docenten verhuizen komende vrijdag naar een nieuw pand.
A
hun
B
zijn
C
haar
D
hen
Slide 27 - Quizvraag
Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quizvraag
Dit/dat, het, zijn: allemaal verwijswoorden die we gebruiken bij…
A
het-woorden
B
de-woorden
C
meervoudsvormen
D
allemaal goed
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het juiste verwijswoord?
Het meisje ... daar was, had mooie vlechten.
A
die
B
dat
Slide 30 - Quizvraag
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden
Slide 31 - Tekstslide
Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden
Slide 32 - Tekstslide
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden
Slide 33 - Tekstslide
Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden
Slide 34 - Tekstslide
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden
Slide 35 - Tekstslide
Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.
maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden
Slide 36 - Tekstslide
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden
Slide 37 - Tekstslide
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden
Slide 38 - Tekstslide
Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Fouten met verwijswoorden
Slide 39 - Tekstslide
Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
Fouten met verwijswoorden
Slide 40 - Tekstslide
Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Fouten met verwijswoorden
Slide 41 - Tekstslide
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.