les 3

Deze les
Nakijken paragraaf 7.2
Bespreken paragraaf 7.3

Telefoons
Kauwgom in de prullenbak
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deze les
Nakijken paragraaf 7.2
Bespreken paragraaf 7.3

Telefoons
Kauwgom in de prullenbak

Slide 1 - Tekstslide





  • we kijken gezamelijk het huiswerk na
  • ik bespreek kort de derde paragraaf (hoe komt de overheid aan geld)
  • je begint aan het huiswerk (opdrachten paragraaf 7.3)
  • we sluiten de les af met een aantal controlevragen
Deze les

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1
a) - Dat is terecht. Het mag niet uitmaken hoeveel de ouders verdienen. Er zijn al genoeg regelingen om mensen met een laag inkomen te helpen.
  - Dat is niet terecht. Rijkere ouders kunnen veel makkelijker de kosten voor kinderen betalen. Zij hebben daarvoor helemaal geen kinderbijslag nodig.
b) Voor oudere kinderen zijn de kosten hoger. Bijvoorbeeld voor school of sport.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2
Je hoeft in Nederland niet om te komen van de honger, want je hebt recht op het sociaal minimum, zodat je in je noodzakelijke levensbehoeften kunt voorzien. Nederland is namelijk een verzorgingsstaat met een goede sociale zekerheid. Als je geen of te weinig inkomen hebt, dan kun je een uitkering krijgen en huur- of zorgtoeslag om de huur en zorgpremie te betalen.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 3
a) Het nettominimum is € 1.472,- per maand
Voor een alleenstaande is dit 70% hiervan
1472 / 100 x 70 = € 1.030,40 per maand
Per week is dit 1030,40 x 12 / 52 = € 237,78
b) Het sociaal minimum is voor gehuwden of samenwonenden minder dan twee keer zo veel als dat van een alleenstaande: gehuwden/samenwonenden delen ook veel kosten, zoals huur en verzekeringen.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 4
Het solidariteitsbeginsel houdt in dat iedereen in Nederland meebetaalt aan sociale zekerheid. 
Sociale premies worden ingehouden op het brutoloon van werknemers.
Als het aantal actieven toeneemt ten opzichte van de niet-actieven, dan moeten de sociale premies omhoog.

met weinig of zonder geld betaal je minder of niet mee
juist andersom

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 5
a) Kiojah betaald (17,9+0,10+9,65) 27,65% van € 34.300,- dit is 34300 / 100 x 27,65 = € 9.483,95
Marcel betaalt 27,65% van € 27.500,- dit is 
27500 / 100 x 27,65 = € 7.603,75
b) Voor Kiojah zorgde dit ervoor dat hij meer premie moest betalen, want het maximum bedrag is omhoog gegaan. (namelijk 27,65% van (€34.300 – € 33.791) = € 147,74).
Voor Marcel maakte dit niet uit.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 6
a) 9 miljoen mensen hebben een baan, zij betaalden aan sociale zekerheid  
€ 68,6 miljard. 
Gemiddeld betaalden zij per persoon 68.600.000.000 / 9.000.000 = € 7.622,-
b) De overheid geeft € 85,8 miljard uit, ze moeten dus 85,6 - 68,6 = 
€ 17,2 miljard aanvullen.
c) De overheid betaalt dit met belastinginkomsten.


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 7

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 8





b) Als hun uitkering te laag is wel. Ze kunnen dan huurtoeslag en/of zorgtoeslag krijgen. (Als hun uitkering lager is dan het sociaal minimum, krijgen ze ook nog een aanvullende bijstandsuitkering.)

Mevrouw van Loon (54) verloor vorig jaar haar partner
ANW
Hicham werd ontslagen
WW
Dirk kan door een ongeval niet meer volledig werken
WIA
Meneer Alloui is 67 geworden en kan nu stoppen met werken
AOW

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 9
a) Als we drie jaar langer leven: 3 x 8 maanden = 2 jaar later.
De AOW leeftijd zal dan 69 jaar zijn.
b) Nadeel verhogen AOW-premies:
- Werkenden houden dan een lager netto inkomen over. Zij kunnen dan minder geld uitgeven. Dat is slecht voor hen en voor de economie.
Nadeel verlagen AOW-uitkering:
- Als je alleen van een AOW-uitkering moet rondkomen, is dat nu al lastig. Met nog minder komen deze ouderen in geldproblemen.



Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 10
a)Met parttime werk verdien je vaak minder dan het sociaal minimum. Je hebt dan als aanvulling recht op (gedeeltelijke) bijstand.
b) De samenleving bespaart op uitkeringslasten als de overheid minder geld kwijt is aan uitkeringen. Daardoor kunnen de premies en belastingen voor werknemers omlaag.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe komt de overheid aan geld?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

Niet-belasting ontvangsten
  • Aardgasinkomsten
  • Winst uit overheidsbedrijven (Schiphol/NS)
  • Boetes

Slide 16 - Tekstslide

6.3 Hoe komt de overheid aan geld
Belastingen
  • Directe belastingen
  • (betaal je direct aan de overheid, bijv. loonbelasting of belasting over winst)
  • Indirecte belastingen
  • (betaal je via een tussenstap aan de overheid, bijv. btw, accijns)

Slide 17 - Tekstslide

Inkomsten overheid 
Niet-belasting
Directe-belasting
Indirecte-belasting

Slide 18 - Tekstslide

De winkelier betaalt geen btw.
1e. De winkelier krijgt de btw van de klant als die zijn product betaalt. 
2e. Daarna moet de winkelier de btw aan de belastingdienst betalen.

Slide 19 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel
Met een lager inkomen betaal je in verhouding minder belasting dan met een hoger inkomen.

- loon- en inkomstenbelasting
-Verschil in netto-inkomens verkleind

Slide 20 - Tekstslide

Rekenopdrachten deze paragraaf
Opdracht 8a+b
Bij een inkomen van € 56.500,- betaal je 37,1% belasting
37,1% van € 56.500,- 

Opdracht 8c
Over de eerste € 68.507,- moet ze 37,1% belasting betalen
over het restand (72800-68507) betaalt ze 49,5% 
56500/100 x 37,1

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk volgende les 
Doornemen 
     paragraaf 7.3
Maken 
     alle opdrachten van deze 
     paragraaf 

Slide 22 - Tekstslide

QUIZ

time

Slide 23 - Tekstslide

Op welk product wordt GEEN accijns geheven?
A
Tabak
B
Museumbezoek
C
Alcohol
D
Benzine

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 25 - Quizvraag

Welke belasting is een directe belasting?
A
BTW
B
inkomstenbelasting
C
accijns
D
vlaktaks

Slide 26 - Quizvraag

Welk inkomen van de overheid hoort NIET bij niet-belastinginkomsten?
A
Winst overheidsbedrijven
B
Aardgasinkomsten
C
Boetes
D
Subsidies

Slide 27 - Quizvraag

Een laptop kost in de winkel € 799. Dit is inclusief 21% btw.
Bereken hoeveel je aan btw betaald.
A
€ 167,79
B
€ 138,67
C
€ 38,05
D
€ 79,90

Slide 28 - Quizvraag

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 29 - Quizvraag

In welk voorbeeld past de overheid het profijtbeginsel toe?
A
Als je een scooter koopt betaal je btw.
B
Als je gaat studeren dan betaal je collegegeld.
C
Elke maand wordt loonheffing op je inkomen ingehouden.
D
Met een laaginkomen krijg je huurtoeslag.

Slide 30 - Quizvraag

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 31 - Quizvraag

Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....
A
directe belasting.
B
indirecte belasting.

Slide 32 - Quizvraag

Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte

Slide 33 - Quizvraag

Wat is geen belasting?
A
BTW
B
Loonbelasting
C
Subsidie
D
Accijns

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een directe belasting
A
BTW
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Aardgas opbrengsten

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een kostprijsverhogende belasting?
A
Aardgas opbrengsten
B
BTW

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de juiste definitie van het draagkrachtbeginsel.
A
Hoe meer inkomen, hoe meer belasting.
B
Hoe minder inkomen, hoe meer belasting.
C
Hoe meer inkomen, hoe minder belasting.
D
Hoe meer inkomen, hoe meer koopkracht.

Slide 37 - Quizvraag

Het Rijk
de provincie
de gemeente
het waterschap
De aanleg van een hondenuitlaatveld
prijsplafond energie instellen
Schoonmaken afvalwater
Onderhoud aan de N320
tussen Zoelmond en Kesteren

Slide 38 - Sleepvraag