naamvallen 1e 3e en 4e - Wiederholung

Doel: 1e, 3e, 4e naamval benoemen
Wiederholung Grammatik:
- Welke naamvallen kennen we? 
- Welke voorzetsels hebben de 3e naamval en welke de 4e?
- Hoe vind je welke naamvallen (stappenplan)?

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Doel: 1e, 3e, 4e naamval benoemen
Wiederholung Grammatik:
- Welke naamvallen kennen we? 
- Welke voorzetsels hebben de 3e naamval en welke de 4e?
- Hoe vind je welke naamvallen (stappenplan)?

Slide 1 - Tekstslide

Welke naamval is het onderwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 2 - Quizvraag

Welke naamval is altijd het lijdend voorwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 3 - Quizvraag

In welke naamval staat het lidwoord?
"Der Mann läuft weg."
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 4 - Quizvraag

In welke naamval staat het lidwoord?
"Ich zeige den Weg."
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 5 - Quizvraag

Aan het eind van de les kan je:
-De juiste naamval in de zin plaatsen.
-Kan je de 3e naamval vinden.
-Weet je welke voorzetsels een 3e naamval krijgen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Verandering van het lidwoord
1e (ond)-> 4e naamval (lv) 
der -> den- Der Mann läuft.- Ich sehe den Mann laufen.
die -> die-    Die Frau läuft.- Ich sehe die Frau laufen.
das -> das-  Das Mädchen läuft. - Ich sehe das Mädchen laufen.
die-> die - Die Menschen laufen. - Ich sehe die Menschen laufen.

Slide 8 - Tekstslide

In welke naamval staat het lidwoord?
1e/2e/3e/4e ?
"Er hat den Wagen gestohlen!"

Slide 9 - Open vraag

Wat is hier de vierde naamval?
Das Mädchen schließt das Fenster.

Slide 10 - Open vraag

3e naamval (meew.vw)
Het meewerkend voorwerp vind je door vóór het zinsdeel aan of voor te zetten of weg te laten.

Ik geef aan de moeder bloemen.
de moeder is meew.vw.
Ich schenke der Mutter Blüme. Waarom der?

Slide 11 - Tekstslide

3e naamval meew.vw
Pietje geeft  aan een meisje een kus.
Pietje gibt einem Mädchen einen Kuss. (3e-v)

Welk zinsdeel zie je nog meer in deze zin?

Slide 12 - Tekstslide

3e naamval (meew. vw)
De man geeft                   aan het kind              de hond.
Der Mann schenkt               dem Kind         den Hund.
Ein Mann schenkt              einem Kind       einen Hund.
Kein Mann schenkt         keinem Kind      keinen Hund.
ond (1e-m)                 mw (3e-onz)            lv (4e- m)
Nominativ                        Dativ                    Akkusativ

 

Slide 13 - Tekstslide

voorzetsels en 3e naamval
Na deze voorzetsels: 
mit, nach ,bei, seit, von, zu, gegenüber, aus
altijd 3e naamval.
Die Schüler kommen aus ..... Schule.(v)
Mit mein.... Hilfe (v) schaffen wir es.
Nach ein..... Jahr (o) ist es fertig.

 

Slide 14 - Tekstslide

Welke voorzetsels hebben de 4de naamval?

Slide 15 - Woordweb

Klopt deze zin?
"Seit einem Tag hat meine Frau dem Jungen unsere Blume gegeben."
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Bezittelijk vnw en vrienden van ein: kein ...
de rijtjes van -ein-   staan  in de verschillende naamvallen.
ein, kein, mein ,dein, sein, unser, eurer, ihr Ihr
een, geen, mein, jouw, zijn, onze, jullie, hun, uw
krijgen dezelfde uitgang zoals die van -ein-!
ein Mann-> mein Mann-> dein Mann- enz.
eine Frau-> keine Frau-> meine, deine, seine, unsere, euere enz 

Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je nog nodig wat de naamvallen betreft?

Slide 18 - Woordweb