1HM2 (21-22) H5 en H6

Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga
Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga
Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Eerst de naam: 
De Middeleeuwen

  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.

  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 2 - Tekstslide

Tijd van Grieken en Romeinen
(500 v. Chr. - 500 n. Chr.)
Tijd van Monniken en Ridders
(500-1000)
(Vroege Middeleeuwen)
Tijd van Steden en Staten
(1000-1500)
(Late Middeleeuwen)
1492: Columbus 'ontdekt' Amerika
(Einde van de Middeleeuwen)
⚓️
476: Val van het West-Romeinse Rijk
(Begin van de Middeleeuwen)
🔥
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
(1500-1600)
Tijd van Regenten en Vorsten
(1600-1700)
Tijd van Pruiken en Revoluties
(1700-1800)

Slide 3 - Tekstslide


Onrustige tijden in Europa
500-800



  • Na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
  • Reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes.

  • Grote steden, zoals Rome, waren er niet (meer)

Slide 4 - Tekstslide


Het Frankische Rijk
751-870



  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  
  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide


Het leenstelsel

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme

Slide 7 - Tekstslide

De leenman
De leenheer:
Karel de Grote
Het leen (de grond) dat de leenman 'in leen' krijgt.
De vier plichten van een leenman:
  • Hij moest trouw zweren aan de koning; 
  • Hij moest zijn gebied besturen en er recht-spreken;
  • Hij moest jaarlijks belasting aan de koning betalen; 
  • Als er oorlog was in het Rijk, moest hij met zijn eigen soldaten meevechten in het leger van de koning.
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer, Karel de Grote.

Slide 8 - Tekstslide

Vikingen hadden kleine snelle schepen met een draak aan de voorkant
Met deze schepen kwamen ze vanuit Scandinavië (Denemarken, Noorwegen, Zweden enz.) en plunderden ze steden in de kustgebieden
Dit is de aanvoerder van deze vikinggroep. Hoe meer zijn groep plunderde hoe groter zijn status was in zijn thuisgebied
De rook van een brandende stad, in dit geval 'Dorestad', nu bekend als Wijk bij Duurstede
Voorbeelden van geplunderde spullen, naast goud en zwaarden werden er ook mensen meegenomen die in Scnaidnavië als slaaf moesten werken
Vikingen die aan komen lopen met de buit. Wat vikingen vaak deden was wachten tot zondag, omdat dan iedereen in de kerk zat en zij rustig de mensen gevangen konden nemen

Slide 9 - Tekstslide

Onveilig
Door de onveiligheid aan het eind van de vroege middeleeuwen gingen mensen zich terugtrekken in stevige dorpen.

Slide 10 - Tekstslide

Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe werd het christendom verspreid?

Door missionarissen

Slide 12 - Tekstslide

Missionarissen
Missionarissen zijn mensen die het christendom moeten verspreiden
Karel de Grote was christelijk. Bij elk volk wat hij veroverde stuurde hij missionarissen uit om dat gebied christelijk te maken
Soldaten gingen ook mee om de missionarissen te beschermen
Dit is een kerk. De eerste kerken in Nederland werden gemaakt van stenen van ruïnes van oude Romeinse gebouwen.
Eén van deze mannen is Bonifatius, een hele bekende missionaris die in Nederland veel mensen christelijk heeft gemaakt.

Slide 13 - Tekstslide

Missionarissen
Hoe pakken de missionarissen het aan?
Soldaten gingen ook mee om de missionarissen te beschermen
Dit is een kerk. De eerste kerken in Nederland werden gemaakt van stenen van ruïnes van oude Romeinse gebouwen.
Eén van deze mannen is Bonifatius, een hele bekende missionaris die in Nederland veel mensen christelijk heeft gemaakt.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Germaanse tradities
De Germanen werden christelijk, maar dat betekent niet dat hun tradities verloren gingen.
Als je bijvoorbeeld kijkt naar de dagen van de week zijn veel daarvan afgeleid van Germaanse goden
woensdag --> Wodan (oppergod)
donderdag --> Donar (god van de donder)
vrijdag --> Freya (vruchtbaarheid en liefde)

Slide 16 - Tekstslide

Germaanse tradities
Ook feestdagen werden niet vergeten.
De missionarissen plaatsten de christelijke feestdagen op dagen waar de Germanen ook al feestdagen hadden.
Pasen = Lentefeest
Kerst = Midwinterfeest

Slide 17 - Tekstslide

Succesvol?
Best wel...
Maar eigenlijk pas toen Karel de Grote de gebieden veroverde

Slide 18 - Tekstslide

Hofstelsel (1)
  • Een dorp met landbouwgrond heette een domein

  • De heer, bijvoorbeeld een ridder, was de baas van een domein: alle grond was van hem.

Slide 19 - Tekstslide

Hofstelsel (2)
  • In het hofstelsel was het domein in twee stukken verdeeld.

  • Het ene deel van de grond was verpacht (verhuurd) aan horige boeren voor eigen opbrengst. Zij moesten een deel van opbrengst als pacht (belasting) betalen

  • De opbrengst van het andere deel was volledig van de heer.

Slide 20 - Tekstslide

Veel plichten, weinig rechten
Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
De boeren waren horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn
Om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen.
De horigen waren ook verplicht om herendiensten, klusjes, te doen.
Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen

Slide 21 - Tekstslide

Waarom dan daar wonen?
Veiligheid
Rovers (vikingen), wilde dieren

Daarom zochten mensen bescherming bij de heer.

Slide 22 - Tekstslide

De standensamenleving

Stand: een groep met een vaste sociale positie.

Slide 23 - Tekstslide

De standensamenleving

  • Eerste stand: de Geestelijken, de mensen die in dienst zijn van de kerk. (bidden)

  • Tweede stand: Edelen: de koning, leenmannen en sommige ridders. Besturen, rechtspreken en verdedigen van het gebied. (vechten)

  • Derde stand: de rest van de bevolking: vooral boeren, zij zorgen voor het voedsel. (werken)

Slide 24 - Tekstslide

De standensamenleving

De indeling in drie standen bleef tot het begin van de 18e eeuw 
(1700-1800) dezelfde. En als je in een stand geboren was, was het bijna onmogelijk om in een andere stand komen. Heel soms gebeurde dat wel.

Bijv. Zoon van een Edelman wordt priester.
2e stand             1e stand
Bijv. Kind van een rijke boer wordt monnik.
3e stand            1e stand

Slide 25 - Tekstslide

Landbouwgrond
Vanaf het jaar 1000 kwam er steeds meer landbouwgrond bij in De Nederlanden.
Dit gebeurde door bijvoorbeeld bossen te kappen of moerassen droog te leggen (ontginnen)

Slide 26 - Tekstslide

Landbouw
Naast dat er meer grond kwam, werden er ook nieuwe uitvindingen gedaan zoals een ijzeren ploeg en het gebruik van paarden bij het ploegen.


Slide 27 - Tekstslide

Nijverheid (ambacht)
Er kwam zoveel eten dat niet iedereen meer als boer hoefde te werken. Deze mensen gingen werken in de nijverheid.

bijvoorbeeld: Timmerman, schoenmaker, bakker, tonnenmaker, handelaar, enzovoort... dit worden ook wel ambachten genoemd

Slide 28 - Tekstslide

Gilden
Als je een ambacht wilde doen moest je lid worden van een gilde. In de gilde werd er samengewerkt met iedereen met dat ambacht in de stad.
Alle bakkers werkten bijvoorbeeld samen in het bakkersgilde.

Slide 29 - Tekstslide

handel
als boeren iets over hadden brachten ze dit naar markten om te verkopen.
Deze markten waren vaak in steden. Hierdoor groeiden de steden.
Ook de mensen met ambachten gingen vlak bij de markt wonen, zodat ze hun spullen gelijk konden verkopen.

Slide 30 - Tekstslide

handel
Als handelaar koop je producten van anderen en verkoop je die weer aan anderen. Daarmee maak je winst. Je verkoopprijs is namelijk hoger dan je inkoopprijs

Slide 31 - Tekstslide

Groei van de steden
Door de nieuwe en rijke inwoners werden de steden steeds belangrijker.
Steden wilden meer privileges

Slide 32 - Tekstslide

Stadsrechten

Stadsrechten werden gekocht van de heer
Stad met stadsrechten mocht: 

  • Zelf de stad besturen
  • Eigen wetten maken
  • Stadsmuur bouwen
  • Eigen leger hebben
  • Rechtspraak zelf doen
  • Eigen munten slaan


En in ruil daarvoor betaalden de burgers belasting aan de heer.
Stadsrechten Coevorden

Slide 33 - Tekstslide

Minder macht voor de Adel
Doordat steden steeds meer zelf mochten beslissen kreeg de lage Adel steeds minder macht.
De hoge adel gaf de rechten aan de steden en daar verdienden ze erg veel geld mee

Slide 34 - Tekstslide

De kerk
De kerk in de middeleeuwen bepaalde het volledige leven van de mensen
elke zondag werd er door een priester verteld hoe de mensen zo snel mogelijk in de hemel terecht kwamen

Slide 35 - Tekstslide

De kerk
Als je dood ging waren er drie mogelijkheden
1. De hemel. Als je erg goed geleefd had op aarde ging je meteen naar de hemel
2. De hel. Als je een grote zonde had begaan, zoals iemand vermoorden, ging je naar de hel. Daar kom je niet meer vandaan
3. Het vagevuur. Hoe meer kleinere zondes je in je leven hebt begaan hoe langer je in het vagevuur zit

Slide 36 - Tekstslide

De kerk
De tijd in het vagevuur kon je bij de kerk afkopen.
Je kreeg dan een brief, dat noem je een aflaat. Daarmee kon je kleinere zondes afkopen en sneller in de hemel terecht komen.

Slide 37 - Tekstslide