Schrijfexamen: wat moet ik kunnen?

Schrijfexamen: 
Wat moet ik kunnen?

Aan het eind van de les weet je wat je moet kunnen voor het schrijfexamen Nederlands 2F. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Schrijfexamen: 
Wat moet ik kunnen?

Aan het eind van de les weet je wat je moet kunnen voor het schrijfexamen Nederlands 2F. 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe wordt het examen gemaakt?
A
Pen en papier
B
Schoolcomputer, alles digitaal
C
Eigen laptop, alles digitaal
D
Computer en resultaat geprint

Slide 2 - Quizvraag

TOA schrijven (schoolcomputer)

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel tijd krijg je extra bij dyslexie
(minder dan zes jaar in Nederland)?
A
kwartier
B
30 minuten
C
60 minuten
D
20 minuten

Slide 4 - Quizvraag

Examen Nederlands 2F
  • Drie opdrachten
  • Alles moet gemaakt zijn!
  • 60 minuten

Goed lezen 
  • Wat moet ik doen? 
  • Wat is het doel van de opdracht?
  • Welk product? 
  • 80% moet gemaakt zijn
  • Voor wie: zakelijk/persoonlijk

Slide 5 - Tekstslide

Als je één opdracht niet hebt gemaakt, dan
A
krijg je maximaal een 4.
B
krijg je maximaal een 5.
C
krijg je een 0.
D
krijg je een 1.

Slide 6 - Quizvraag

Dyslexie of NT2-student: taalfouten tellen niet mee voor het cijfer.
A
niet waar
B
waar
C
spelfouten niet, grammatica wel
D
grammatica niet, spelfouten wel

Slide 7 - Quizvraag

Beoordeling
1. precondities, dat wil  zeggen: - in het Nederlands geschreven; - 80 % van de inhoud gerealiseerd.                                                                                                                                                                                                        Niet voldaan, geen beoordeling!

Slide 8 - Tekstslide

Beoordeling
   Samenhang                          Afstemming op doel      Afstemming op publiek Woordenschat/ woordgebruik
Spelling, interpunctie en grammatica                                                Leesbaarheid                                   

Slide 9 - Tekstslide

Waar kijkt de docent naar als hij samenhang moet beoordelen?
A
punten en komma's
B
indeling van de tekst en voegwoorden
C
voorzetsels
D
beleefdheid

Slide 10 - Quizvraag

Als je telefoon kapot is, lever het dan in bij een recyclepunt. Wat klopt niet in deze zin?
A
het
B
hebt
C
dan
D
lever ........in

Slide 11 - Quizvraag

Afstemming op doel. Dat betekent dat je
A
zakelijke teksten kunt schrijven.
B
kunt schrijven zonder ChatGPT.
C
het schrijfdoel van de opdracht bereikt.
D
Taalblokken hebt gemaakt.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de eerste stap om af te stemmen op het schrijfdoel?

Slide 13 - Open vraag

Je gebruikt 'hoi' in een bericht aan je docent.
A
Je houdt rekening met je docent.
B
Dat is gebruikelijk.
C
Je stemt af op het publiek.
D
Je stemt niet af op het publiek.

Slide 14 - Quizvraag

Ik vind het een gezellig restaurant, omdat er altijd gezellige mensen komen.
A
Overdrijving
B
Omdat moet doordat zijn.
C
Hinderlijke woordherhaling.
D
Niks mis mee.

Slide 15 - Quizvraag

Op het formulier staat leer bedrijf. Welke spellingsregel wordt niet goed gebruikt.
A
Samenstellingen schrijf je aan elkaar.
B
Bedrijven schrijf je met een hoofdletter.
C
Alles is goed gespeld.
D
Het enkelvoud schrijf je aan elkaar.

Slide 16 - Quizvraag

Waarom gebruik je witregels?
A
Dan lijkt je tekst groter.
B
Overzichtelijker voor de lezer.
C
Dat staat in de opdracht.
D
Regels van de school.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen 
- Examentraining schrijven 2F
- Module spelling en grammatica 2F                                              - opdrachten in Teams

Slide 19 - Tekstslide