Future

The Future Tenses

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

The Future Tenses

Slide 1 - Tekstslide

Future?

Slide 2 - Woordweb

4 opties
Will + hele werkwoord
to be + going to + hele werkwoord
Present Simple
Present Continuous

Slide 3 - Tekstslide

Will + hele werkwoord

Wanneer?
 1. Aanbieden
 2. beloftes
 3. aankondiging 
 4. besluit
 5. voorspelling zonder bewijs

6. Vraag/voorstel = shall

  1. We will get some tea and a slice of cake.  
  2.  I will clean my room this weekend, I promise!  
  3. Amy will not go to Spain this summer.  
  4. I will go to the doctor with you.  
  5.  Will Brody become a police officer?  

Slide 4 - Tekstslide

To be + going to + hele ww

Wanneer?
1. Wat iemand wel of niet van plan is de toekomst. (staat nog niet vast en is minder specifiek!) 

 2. een voorspelling met bewijs.





  1. I am going to visit my uncle next week. 
  2. It isn’t going to rain. Look at the sky, it is blue! 

Slide 5 - Tekstslide

Present Simple

Wanneer?
Tijden met een vast schema; school, trein etc.

 





  1. The train departs at 9 o’clock. 
  2. The break ends in 15 minutes.  

Slide 6 - Tekstslide

Present Continuous
(to be + hele ww + ing)

Wanneer?
Iets dat gaat gebeuren, en al gepland is. Het is dus al geregeld en/of voorbereid.
 






  1. I am celebrating my birthday tomorrow. 
  2. Ron is meeting his sister at 10 o’clock this Saturday.  

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik dit schema als je er niet uit komt!

Slide 8 - Tekstslide

School ___ (start) at 8 am so they'll need to get up early.

Slide 9 - Open vraag

Those boxes look heavy, I ___ (help) you carry them.

Slide 10 - Open vraag

___ we ___ (organise) a barbecue in the garden?

Slide 11 - Open vraag

The boys have to be careful. I can see that he ______ (lose) his patience any moment.

Slide 12 - Open vraag

Jake ___ (be) jetlagged after the 14-hour flight.

Slide 13 - Open vraag

Janet ___ (not come) to our party. She's too busy.

Slide 14 - Open vraag

Any questions?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Preposition of time
Deze gebruik je om aan te geven wanneer iets gebeurd.
On gebruik je bij dagen en data.
I have a match on Saturday.
In gebruik je bij maanden, jaren, seizoenen, en dagdelen.
I woke up in the afternoon.
At gebruik je bij tijden en vakanties.
I saw my aunt at Christmas.

Slide 17 - Tekstslide

Preposition of place
Deze gebruik je om aan te geven waar iets gebeurd.
On gebruik je bij openbaar vervoer of bovenop.
I was on the bus this morning.
In gebruik je bij natuur, landen en binnen.
He took classes in school.
At gebruik je bij specifieke locaties, huisnummers en gebouwen
We live at Eikenlaan 22.

Slide 18 - Tekstslide

1. He told me a story .. midnight.
A
in
B
on
C
at

Slide 19 - Quizvraag

2. We visit my grandparents .. January 1st.
A
in
B
on
C
at

Slide 20 - Quizvraag

3. Flowers grow .. spring.
A
in
B
on
C
at

Slide 21 - Quizvraag

4. I was born .. 1994.
A
in
B
on
C
at

Slide 22 - Quizvraag

5. I saw my aunt .. Christmas.
A
in
B
on
C
at

Slide 23 - Quizvraag

6. We met .. the train.
A
in
B
on
C
at

Slide 24 - Quizvraag

7. I am .. the station.
A
in
B
on
C
at

Slide 25 - Quizvraag

8. He lives .. the mountains.
A
in
B
on
C
at

Slide 26 - Quizvraag

10. My phone is .. the table.
A
in
B
on
C
at

Slide 27 - Quizvraag

9. He was born .. France.
A
in
B
on
C
at

Slide 28 - Quizvraag

I understand the grammar we've just practised
Yes
No

Slide 29 - Poll