Bezittelijk voornaamwoord Familie en Vrienden

Bezittelijk voornaamwoord

 Familie en Vrienden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Bezittelijk voornaamwoord

 Familie en Vrienden

Slide 1 - Tekstslide

Kijk naar de foto's.

Schrijf de 
zwarte
woorden op!

Slide 2 - Tekstslide

Ik heb een tas, het is mijn tas.

Slide 3 - Tekstslide

Jij hebt een zus, het is jouw zus.

Slide 4 - Tekstslide

Hij heeft een bal, het is zijn bal.

Slide 5 - Tekstslide

Zij heeft een kind, het is haar kind.

Slide 6 - Tekstslide

Wij hebben een lokaal, het is ons lokaal.

Slide 7 - Tekstslide

Wij  hebben een familie, het is onze familie.

Slide 8 - Tekstslide

Jullie hebben een IPad, het is jullie IPad.

Slide 9 - Tekstslide

Zij hebben een appel, het is hun appel.

Slide 10 - Tekstslide

ik  - mijn
jij  -  jouw
hij  -  zijn
zij  -  haar
            wij  -  ons     (het)
          wij  -  onze  (de)
  jullie  - jullie
zij  -  hun

Slide 11 - Tekstslide

Lees de zinnen.

Kies het goede woord.

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb een tas, het is . . . tas.
A
jouw
B
haar
C
ons
D
mijn

Slide 13 - Quizvraag

Jij hebt een zus, het is . . . . zus.
A
jouw
B
onze
C
mijn
D
jullie

Slide 14 - Quizvraag

Hij heeft een bal, het is . . . bal.
A
haar
B
zijn
C
mijn
D
jullie

Slide 15 - Quizvraag

Zij heeft een kind, het is . . . . kind.
A
zijn
B
ons
C
haar
D
hun

Slide 16 - Quizvraag

Wij hebben een familie, het is . . . . familie.
A
onze
B
jouw
C
mijn
D
haar

Slide 17 - Quizvraag

Wij hebben een lokaal, het is . . . lokaal.
A
mijn
B
jouw
C
jullie
D
ons

Slide 18 - Quizvraag

Jullie hebben een IPad, het is . . . . . . IPad.
A
mijn
B
jullie
C
haar
D
zijn

Slide 19 - Quizvraag

Zij hebben een appel, het is . . . appel.
A
jouw
B
onze
C
hun
D
haar

Slide 20 - Quizvraag

Lees de zin.

Vul het goede woord in!

Slide 21 - Tekstslide

Ik heb een tas, het is . . . tas.

Slide 22 - Open vraag

Jij hebt een zus, het is . . . . zus.

Slide 23 - Open vraag

Hij heeft een bal, het is . . . bal.

Slide 24 - Open vraag

Zij heeft een kind, het is . . . . kind.

Slide 25 - Open vraag

Wij hebben een lokaal, het is . . . lokaal.

Slide 26 - Open vraag

Wij hebben een familie, het is . . . . familie.

Slide 27 - Open vraag


Jullie hebben een IPad, het is . . . . . . IPad.

Slide 28 - Open vraag

Zij hebben een appel, het is . . . appel.

Slide 29 - Open vraag