Nederlands spelling werkwoorden oefenen 3 v.t. zwak

Werkwoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd:


* Veranderen niet van klank!


Hele werkwoord is: fietsen

t.t.                              v.t.

Ik fiets                           Ik fietste       

Jij fietst                         Jij fietste

hij fietst                        Hij fietste

Wij fietsen                    Wij fietsten



Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden in de 
verleden tijd v.t.
Kies het goede antwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Het hele werkwoord is maken.
Hoe schrijf je het in de verleden tijd?
Ik ..............
A
Maaktte
B
Maakte
C
Maakten
D
Makten

Slide 4 - Quizvraag

Het hele werkwoord is verwennen, hoe schrijf je het in de verleden tijd?
Ik ...........................
A
Verwende
B
Verwendde
C
Verwenden
D
verwendte

Slide 5 - Quizvraag

Het hele werkwoord is botsen, hoe schrijf je het in de verleden tijd?
Wij .................
A
Botsen
B
Botstten
C
Botsten
D
Bosten

Slide 6 - Quizvraag

Let op!!!!!!!

Als het werkwoord op een t of een d eindigt, komt er in de verleden tijd een extra t of d bij.


Ik plant+te                     Ik plantte

Wij plant+ten                Wij plantten


Ik verbrand+de              Ik verbrandde

Wij verbrand+den         Wij verbrandden


Slide 7 - Tekstslide

Het hele werkwoord is praten, hoe schrijf je het in de verleden tijd
Ik ………..

A
praate
B
praatte
C
praatten
D
praten

Slide 8 - Quizvraag

Sterke werkwoorden

Als je een sterk werkwoord in de verleden tijd zet, verandert de klank.

Ik loop      Ik liep       Wij liepen


Ik heb        Ik had       Wij hadden

Slide 9 - Tekstslide

Is
SCHRIKKEN
een sterk werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Is
FIETSEN
een sterk werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Is lopen een sterk werkwoord?
A
Nee
B
Ja

Slide 12 - Quizvraag

Hoe veranderd het woord rijden in de verleden tijd?
Wij......
A
Rijden
B
Reed
C
Reden
D
Rijdt

Slide 13 - Quizvraag

Is vallen een sterk werkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag