Week 10

English
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

English

Slide 1 - Tekstslide

To Do:
  • Lesson 1: Discuss Test Chapter 1 & 2 + Extra Grammar Practice
  • Lesson 2: Chapter 2F + 2C
  • Lesson 3: Chapter 2G

Slide 2 - Tekstslide

Aims
- Je kunt zinnen maken in de present simple.
- Je kunt ontkenningen maken in de present simple.
-Je kunt vragen maken in de present simple.
- Je kunt het doel van een luisteropdracht bepalen.
- Je kunt omgaan met moeilijke woorden in een leestekst.

Slide 3 - Tekstslide

Lesson 1

Slide 4 - Tekstslide

Test Chapter 1 & 2

Exercise 1
  1. She
  2. our
  3. its
  4. your
  5. my
  6. they


Exercise 2
  1. her 
  2. she
  3. our
  4. him
  5. it
  6. you

Slide 5 - Tekstslide

Test Chapter 1 & 2

Exercise 3
  1. Who
  2. When
  3. How
  4. What
  5. Which
  6. Where
  7. Why


Exercise 4
  1. has
  2. are
  3. is
  4. have
  5. have

Slide 6 - Tekstslide


Exercise 5
  1. is
  2. has
  3. are
  4. have

Exercise 6
  1. Does my dad cook well?
  2. Am I a very sporty person?
  3. Have the cabins got electricity?/Do the cabins have electricity?
  4. Are you very tall?
  5. Does Mandy study in the evening?
  6. Do my parents talk about politics?

Slide 7 - Tekstslide

Exercise 7
  1. Their relatives don't live far away.
  2. Paul doesn't go jogging in the park.
  3. I don't talk too fast.
  4. Rats don't have brown fur.
  5. Adam and Hassan don't play basketball.
  6. I don't keep my money in my purse.

Slide 8 - Tekstslide

Ja/nee-vragen
Ja/ nee -vragen maken
-In de meeste gevallen gebruik je do of does (he/she/it) aan het begin van de vraag.
You like cats. =>                Do you like cats?
He lives in Den Burg. => Does he live in Den Burg?        Does he lives in Den Burg?

-Soms moet je het onderwerp en werkwoord omwisselen. ( be/can)
Amsterdam is the capital of the Netherlands. => Is Amsterdam the capital of the Netherlands?
I am at school. => Am I at school?
He can play the piano. => Can he play the piano?

Slide 9 - Tekstslide

Ontkenningen
Ontkenningen maken
Om te zeggen dat iets niet zo is, gebruik je don't of doesn't (he/she/it) voor het werkwoord.
You like cats.  => You don't like cats.
He lives in Den Burg.  => He doesn't live in Den Burg.

Bij de werkwoorden be & can zet je 'not' achter het werkwoord.
I am at school. = > I am not at school.
She is at school. => She isn't at school.
He can play the piano. => He can't play the piano.

don't = do not / doesn't= does not / isn't = is not / can't = cannot


Slide 10 - Tekstslide

Grammar Practice

Slide 11 - Tekstslide

Present Simple
- feiten                                                 Amsterdam is the capital of The Netherlands.
- gewoonten                                      I play football every Friday.
- iets wat regelmatig gebeurt   He always falls asleep in class.

SHIT-regel:
Bij he / she /it komt er een  's' achter het werkwoord. > he falls
! soms komt er 'es' achter: goes/ does/ watches




Slide 12 - Tekstslide

Present Simple
Werkwoord: a/e/i/o/u + y
I
play
you
play
he/she/it
plays
we
play
they
play
Werkwoord: -y
I
try
you
try
he/she/it
tries
we
try
they
try

Slide 13 - Tekstslide

Homework
 Finish: exercise
Study: Grammar 1A, 1B   on p. 
             
             

Slide 14 - Tekstslide

Lesson 2

Slide 15 - Tekstslide

Previous Lesson
Grammar Practice: vragen/ontkenningen in de tegenwoordige tijd.

Slide 16 - Tekstslide

2F: Listening
Er zijn drie luisterstrategieën:
1. Hoofdgedachte bepalen: je bepaalt waar het fragment over gaat door de WH-questions te beantwoorden.
2. Gericht luisteren:  je wilt specifieke informatie vinden.
3. Intensief luisteren: je wilt alle informatie begrijpen en let op alle details.

Bepaal voor het luisteren je doel, daardoor wordt het luisteren makkelijker.


Slide 17 - Tekstslide

2F: Listening
Exercise 40a: luister naar School life en geef aan of de stellingen waar of niet waar zijn.

Exercise 40b: luister nogmaals naar School life en kies in elke zin de juiste optie.

Slide 18 - Tekstslide

2F: Listening
Exercise 41: Welke onderwerpen bespreken Joel en Alice?
Exercise 42: Combineer de woorden met een tegenovergestelde betekenis (opposites). Bijv. like-hate
Exercise 43: Beantwoord de vragen in tweetallen.

!Gebruik de woorden van F-listening op p.123 om de opdrachten te maken.

Klaar?: 2C-Reading: exercise 17-18a/b-20 op p. 92-95

Slide 19 - Tekstslide

Homework
Finish: 2F-listening: exercise 41-42 on p. 106-107
               2C-Reading: exercise 17 - 18 a/b - 20 on p. 92-95

Slide 20 - Tekstslide

Recap Time/Timetables/Subjects
Have a look at your timetable of next week and answer the following questions in English:
1. At what time does your first English lesson start next week?
2.At what time does your first history lesson start next week?
3. At what time does your last lesson end on Thursday?
4. At what time does your first lesson start on Wednesday?


Slide 21 - Tekstslide

Recap Time/Timetables/Subjects
Have a look at your timetable of next week and write down the English names of the subjects that you have on Friday.
- NE
-LO
-WI
-BI
-AK
-ICT


Slide 22 - Tekstslide

Lesson 3

Slide 23 - Tekstslide

Previous Lesson
2F-Listening 
2C-Reading

Slide 24 - Tekstslide

2G: Reading
Je hoeft niet alle Engelse woorden te kennen om een tekst te begrijpen. 
Je kunt soms de betekenis van woorden raden:
- omdat ze op een Nederlands woord lijken.
-door de betekenis af te leiden uit de context (= de zin waarin het woord staat/de zinnen eromheen)




Slide 25 - Tekstslide

2G: Reading
Exercise 45b: lees de tekst en kies de juiste Nederlandse vertaling van de dikgedrukte woorden.
Exercise 45c: lees de tekst en beantwoord de vragen in het Nederlands.
Exercise 45d: naar welke school uit de tekst zou jij willen gaan? Geef minimaal 2 redenen waarom.
Exercise 46: lees de tekst over Brooklyn Free School. Wat zijn de twee grootste verschillen tussen Brooklyn Free School en de OSG? Zou je naar Brooklyn Free School willen gaan?  Waarom wel/niet?
Exercise 47: Combineer de woorden met een tegenovergestelde betekenis (opposites).  

!Gebruik de woorden van G-Reading op p.123 om de opdrachten te maken.


Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Homework
Finish: 2G-Reading: exercise 45-47 on p. 108-111
               

Slide 29 - Tekstslide