Hoofdstuk 6 Fysiologie

Fitnesstrainer B
Hoofdstuk 6 Fysiologie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Keuzedeel Fitnesstrainer BMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Fitnesstrainer B
Hoofdstuk 6 Fysiologie

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Je kent de volgende aanpassingen van het lichaam op training :
  • aerobe aanpassingen
  • anaerobe aanpassingen

Je bent in staat een trainingsprogramma te verantwoorden op basis van de aanpassingen van het lichaam.

Slide 2 - Tekstslide

1. Wat zijn de belangrijkste aerobe aanpassingen in de skeletspier als gevolg van duurtraining?

Slide 3 - Open vraag

2. Waarom heeft een toename van het myoglobine-gehalte een gunstige invloed op het aerobe systeem?

Slide 4 - Open vraag

3. Wat zijn de belangrijkste intracellulaire aanpassingen die in het spierweefsel optreden als gevolg van training?

Slide 5 - Open vraag

ATP-resynthese

Slide 6 - Tekstslide

4. Wat zijn de belangrijkste intracellulaire aanpassingen die in het spierweefsel optreden als gevolg van training?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

4. Wat zijn de belangrijkste anaerobe aanpassingen als gevolg training?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Link

5. Welke type spiervezels zijn er en wat zijn de belangrijkste eigenschappen?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

In het artikel wordt er gesproken van het 'overshoot' -principe. Wat wordt hier mee bedoeld en hoe zou je dit principe kunnen gebruiken in de training van jou klant?

Slide 13 - Open vraag

Wanneer het aeroob systeem getraind, neemt in beide spiervezeltypen (ST en FT) het aeroob vermogen in gelijke mate toe.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

6. Wat is geen aanpassing in rust als gevolg van training?
A
verlaagde Hfrust
B
Verlaagd slagvolume
C
Toename bloedvolume
D
Hypertrofie hartspier

Slide 15 - Quizvraag

Cardio-respiratoir
Cardio-vasculair
Hypertrofie hart
Toename bloedvolume
Toename longventilatie
Toename diffusiecapaciteit

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen diffusiecapaciteit en longventilatie?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

7. Een op duurvermogen getrainde sporter heeft een dikkere ventrikelwand
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

In welke afbeelding is er sprake van een steady-state
A
B
C
D

Slide 21 - Quizvraag

8. Effecten van training onder submaximale belasting
A
toename O2-verbruik
B
Toename glycogeengebruik
C
Verhoging anaerobe drempel
D
Toename hartminuutvolume

Slide 22 - Quizvraag

Verlaging Anaerobe drempel
9. Welke mechanismen kunnen verantwoordelijk zijn voor de verlaging van melkzuurophoping?

Denk aan:
- aanmaak
- afvoer

Slide 23 - Tekstslide

ANDREW KILDING:
De meeste wetenschappers zien lactaat niet langer als een zogenaamde “schadelijke afvalstof”, maar als een aanvullende brandstof – het wordt soms de “vergeten brandstof” genoemd. Lactaat dat tijdens het sporten wordt geproduceerd kan niet alleen tijdens het sporten als brandstof worden gebruikt, afhankelijk van de intensiteit, maar ook tijdens rust. Het menselijk lichaam is extreem efficiënt en kan geproduceerd lactaat recyclen voor oxidatie in het hart en de hersenen.

Slide 24 - Tekstslide

Waardoor neemt het slagvolume toe bij submaximale training?
A
verdikte ventrikelwand
B
vergroot ventrikel

Slide 25 - Quizvraag

Maximaal aeroob vermogen = VO2max
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

HMV = SV x HF
Welke nemen toe door training bij maximale belasting?
A
HMV en SV
B
HMV en HF
C
SV en HF
D
alledrie

Slide 27 - Quizvraag

Stroomsnelheid bloed
Waarom is de stroomsnelheid van een getrainde sporter gelijk ten opzicht van een ongetrainde sporter?

Slide 28 - Tekstslide

AMV = AV x AF
Welke nemen toe door training bij maximale belasting?
A
AMV en AV
B
AMV en AF
C
AV en AF
D
alledrie

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Link

Reversibiliteit, wat neemt het eerste af bij een periode van detraining?
A
Spiermassa
B
Spierkracht
C
VO2max
D
coordinatie

Slide 31 - Quizvraag