toets leerjaar 2 basis thema 1 verbranding en ademhaling

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

is voor verbranding koolstofdioxide nodig?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

is verbranding mogelijk zonder zuurstof?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

Kun je koolstofdioxide aantonen met helder kraanwater?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Adem je meer zuurstof uit dan je inademt?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Laura loopt op een mooie winterdag in het bos. Er ontstaan steeds wolkjes rond haar mond. Dat zie je in de afbeelding.

Ontstaan de wolkjes als Laura inademt?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Bevat de lucht die Laura uitademt meer koolstofdioxide dan de lucht die Laura inademt?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Vindt verbranding alleen in je spieren plaats?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Gaat koolstofdioxide van het bloed naar de lucht in de longblaasjes?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Bevat frisse lucht veel zuurstof en weinig koolstofdioxide
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Is de slokdarm een deel van het ademhalingsstelsel?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Houden de neusharen stofdeeltjes tegen?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Is de binnenkant van de bronchiën bekleed met slijmvlies?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Bij scheikunde heeft de vorige klas een proefje met zwavel gedaan. Het lokaal stinkt nu naar rotte eieren. Karel heeft daar nu les. Daarom ademt Karel door zijn mond.
Kan Karels reukzintuig nu nog voor gevaarlijke stoffen in de lucht waarschuwen?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Hoesten rokers meer doordat teer de trilharen beschadigt?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Kan waterdamp gemakkelijk door de wanden van de longhaarvaten heen?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Is smog luchtvervuiling met veel koolstofdioxide?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij verbranding in je lichaam?
A
Er wordt brandstof gebruikt om beweging te krijgen.
B
Er wordt warmte gebruikt om energie te krijgen.
C
Er wordt energie gebruikt om brandstoffen te krijgen

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer kan er veel koolstofdioxide in een vol klaslokaal komen?
A
Als er te weinig geventileerd wordt
B
als er veel fijnstof in de lucht zit
C
als het buiten warm is

Slide 19 - Quizvraag

welke stof is een indicator voor koolstofdioxide?
A
gekookt water
B
helder kalkwater
C
zuurstof

Slide 20 - Quizvraag

Een meisje ademt uit tegen een ruit, hierbij beslaat de ruit.
Waardoor beslaat de ruit?

A
doordat uitgeademde lucht viezer is
B
door koolstofdioxide in de uitgeademde lucht
C
door waterdamp in de uitgeademde lucht

Slide 21 - Quizvraag

Door welk deel gaat zuurstof bij neusademhaling?
A
Alleen door deel 1.
B
Alleen door deel 2
C
Zowel door deel 1 als door deel 2.

Slide 22 - Quizvraag

Marie fietst rustig naar school. Haar klasgenootje Pieter ziet haar fietsen en denkt: nu moet ik opschieten. Hij rent naar de keuken om zijn lunchpakket te pakken en vervolgens naar de schuur om zijn fiets te pakken en snel naar school te fietsen. Terwijl Pieter hard aan het fietsen is, komt Stefan met zijn moeder in de auto voorbij.
A
bij Marie
B
bij Pieter
C
bij Stefan

Slide 23 - Quizvraag

In de afbeelding is een doorsnede
van hoofd en hals schematisch getekend.
Vier pijlen zijn genummerd.

Welke weg wordt door pijl 3 weergegeven?

A
De weg die lucht aflegt bij het inademen
B
De weg die het voedsel aflegt bij het slikken
C
De weg die het voedsel aflegt bij het verslikken

Slide 24 - Quizvraag

Samenstelling lucht       

koolstofdioxide 

waterdamp

zuurstof
ingeademde lucht
uitgeademde lucht
weinig
weinig
weinig
veel
veel
veel

Slide 25 - Sleepvraag

25 Vul de juiste woorden op de goede plek in.
 Kies uit: energie – glucose – koolstofdioxide (2x) – longen – verbranding – voedsel – zuurstof.
 Zuurstof komt in je lichaam door de …1…
 Brandstoffen komen je lichaam binnen via je …2…
 Een belangrijke brandstof voor je lichaam is ...3…
 Je spieren hebben …4… nodig om te bewegen.
 In alle cellen van je lichaam vindt …5… plaats.
 Voor verbranding is …6… nodig.
 Bij de verbranding in je lichaam ontstaat …7… en water.
 Je longen geven de …8… af aan de lucht.


Slide 26 - Tekstslide

noteer de nummers 1 t/m 8 van de vorige vraag in dit antwoord.

Slide 27 - Open vraag