FPZ H9

Welke functie heeft pijn?

1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Welke functie heeft pijn?

Slide 1 - Open vraag

Welk van onderstaande woorden betekent pijnmedicatie?
A
Antidotum
B
NSAID
C
Profylaxe
D
Analgetica

Slide 2 - Quizvraag

Geef een andere benaming voor de prostaglandinesynthetaseremmers:
A
Analgetica
B
NSAID's
C
Corticosteroïden
D
DMARD's

Slide 3 - Quizvraag

Analgetica zijn..
A
hartmedicatie
B
bloedverdunners
C
rustgevende medicijnen
D
pijnstillers

Slide 4 - Quizvraag

Ibuprofen valt onder de groep
A
Analgetica
B
NSAID
C
Maagbeschermers
D
Hormonen

Slide 5 - Quizvraag

Een ander woord voor koortsdempend is?
A
analgetica
B
antipyretisch
C
anticoagulantia
D
antiflogistisch

Slide 6 - Quizvraag

VAS staat voor
A
Visueel Analoge Schaal
B
Visueel Antipijn Schaal
C
Visueel Acceptabele Schaal
D
Visueel acute pijn schaal

Slide 7 - Quizvraag

Voor welke meting gebruik je een VAS
A
pijn
B
temperatuur
C
bloeddruk
D
pols

Slide 8 - Quizvraag

Welke stelling is waar?
stelling 1: paracetamol mag gebruikt worden bij zwangerschap.
Stelling 2: Paracetamol heeft veel bijwerkingen.
A
Stelling 1 is waar
B
Stelling 2 is waar
C
Stelling 1 en 2 zijn waar
D
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen NSAID?
A
Ibuprofen
B
naproxen
C
bisacodyl
D
diclofenac

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een bijwerking van NSAID's?


A
Diarree
B
Maagklachten
C
Hoofdpijn
D
al deze klachten

Slide 11 - Quizvraag

Stelling 1: Prostaglandines beschermen de maag.
Stelling 2: Prostaglandines zorgen voor prikkel geleiding.
A
Stelling 1 is waar
B
Stelling 2 is waar
C
Stelling 1 en 2 is waar
D
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de werking van Paracetamol?

A
Pijnstillend en laxerend
B
Pijnstillend en ontstekingsremmend
C
Pijnstillend en koortsverlagend
D
Pijnstillend en maagzuurremmend

Slide 13 - Quizvraag

NSAIDS en paracetamol vallen onder de groep...
A
niet-opioïden analgetica
B
opioïden analgetica
C
pijnstillende analgetica
D
verslavende analgetica

Slide 14 - Quizvraag

Paracetamol
NSAID's
Veel bijwerkingen
Onstekingsremmend
Diclofenac
Geen contra indicaties
Veel interacties
Zelden intoleranties
eerste keus 

Slide 15 - Sleepvraag

Waarom hebben NSAIDS als bijwerking maagklachten?
A
Omdat de prostaglandine aanmaak geremd wordt
B
Omdat er meer prostaglandine vrij komt.
C
Omdat het maagzuur zuurder wordt.
D
Omdat het geneesmiddel de maag irriteert.

Slide 16 - Quizvraag

Welk opioïden geneesmiddel wordt bij hevige acute pijn gebruik?
A
Oxycodon retard
B
Instanyl neusspray
C
Paracetamol
D
Fentanyl pleister

Slide 17 - Quizvraag

Welk geneesmiddel is een opioïd maar valt niet onder de opiumwet?

A
Oxycontin
B
Instanyl
C
Oramorph
D
Tramagetic

Slide 18 - Quizvraag

Eerste keus handverkoop middel bij menstruatie pijn is...
A
Paracetamol
B
Ibuprofen
C
Diclofenac
D
Paracetamol+ Coffeïne

Slide 19 - Quizvraag

Opioïden
Niet-opioïden
Morfine
Diclofenac
Obstipatie
NSAIDs
Gewenning
Reactie vermogen vermindert
Ascal
matige pijn
prostaglandinesynthetaseremmer
Fentanyl

Slide 20 - Sleepvraag

Wat lever je altijd bij een opioïd af?
A
Laxeermiddel
B
Maagbeschermer
C
Paracetamol
D
Bloeddrukverlager

Slide 21 - Quizvraag

Paracetamol
NSAID's
Veel bijwerkingen
Onstekingsremmend
Naproxen
contra indicaties
 interacties
Zelden intoleranties
eerste keus 
combinatie met coffeïne

Slide 22 - Sleepvraag

Wat is een andere indicatie van Codeïne dan pijnstillend?
A
Kriebelhoest
B
Koortsverlagend
C
Ontstekingsremmend
D
Laxerend

Slide 23 - Quizvraag

De transdermale toedieningsvorm van een opioïd is een...
A
Neusspray
B
Injectie
C
Pleister
D
Tablet met verlengde afgifte

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het voordeel van een opioïd in een neuspray?
A
Het werkt langer
B
Het werkt sneller
C
Het duurt langer voordat het in het bloed komt
D
Het werkt alleen bij chronische pijn.

Slide 25 - Quizvraag

Veel voorkomende bijwerking van morfine zijn?
1: Braken
2: Obstipatie
3: Laxerend
4: hallucineren
A
1,2,3,4 is waar
B
1,2,3 is waar
C
1,2,4 is waar
D
2,3,4 is waar

Slide 26 - Quizvraag