Strategieën open vragen beantwoorden

Vragen beantwoorden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4,6

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Vragen beantwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Algemeen stappenplan open vragen beantwoorden
Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
'Onderstreep' wat er wordt gevraagd.
Stap 2: Soort vraag bepalen. 
Wat voor soort vraag is het? 'Onderstreep' wat je moet doen.
Stap 3: De vraag beantwoorden.
Schrijf een deel van de vraag over in je antwoord.
Stap 4: controleer je antwoord. 
Geef je antwoord op de vraag? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijden op elektriciteit wordt aangeprezen als milieuvriendelijk. 
Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijden op elektriciteit wordt aangeprezen als milieuvriendelijk. Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  
Hoe dan?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijden op elektriciteit wordt aangeprezen als milieuvriendelijk. Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  
Wie moet energie produceren? De auto's?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijden op elektriciteit wordt aangeprezen als milieuvriendelijk. Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  
Waarom?
Wanneer?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord
Rijden op elektriciteit veroorzaakt indirect toch luchtvervuiling omdat bij de productie van elektriciteit (in centrales) door verbranding luchtvervuiling ontstaat. 

(Veel elektriciteitscentrales verbranden fossiele brandstoffen voor de opwekking van energie) 
Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Open vraag met kort antwoord
  1. Wat wordt er gevraagd (vraagwoorden wie, wat, waar ..)
  2. Feitje dat je weet? Dan vul je het in, en ben je klaar.
  3. Geen idee? Wat weet je wel over het onderwerp van de vraag? Door hierover na te denken kan het gebeuren dat de rest van de feitenkennis je ook weer te binnen schiet.
  4. Nog steeds geen idee? Kan je andere vragen op je toets gebruiken om een goede ingeving te krijgen?
  5. Ga even verder, en kom later terug bij deze vraag.
  6. Je kan altijd iets opschrijven waarvan je denkt dat het in de buurt komt

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

''Leg uit-vragen
  1. Welke onderdelen van de feitenkennis die bij deze vraag horen ondersteunen jouw antwoord? Schrijf deze feitenkennis op. Gebruik signaalwoorden: Ja, want... (feit 1). Bovendien... (feit 2), etc.
  2. Check of je genoeg argumenten hebt gebruikt. Vaak staat er bij het 'leg uit' dat je minimaal 3 (of een andere hoeveelheid) argumenten moet gebruiken.
  3.  Is alles in orde? Sluit je antwoord dan af met een concluderende opmerking waarmee je onderstreept dat je antwoord klopt.Gebruik hierbij ook weer een signaalwoord: Dus aan de hand van deze argumenten/feiten kan je zien dat...

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Leg het verband uit'-vragen
  1. Maak een keuze uit je feitenkennis: welke feitenkennis heeft de relatie (bijv. oorzaak-gevolg) die je zoekt? Als je dit gelijk weet, dan kan je het opschrijven en heb je je antwoord.
  2. Let erop dat je antwoord gestructureerd is. Als je bijvoorbeeld een oorzaak-gevolg moet benoemen, zeg dan wat de oorzaak is, en wat het gevolg. Wanneer je dit namelijk vergeet kan het voor je docent onduidelijk zijn of jij echt goed snapt wat de oorzaak is, en wat het gevolg is.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'leg het verband uit'-vraag
De meeste druiven uit de Elzas in Noord-Frankrijk worden gebruikt om wijn van te maken.
Na een zomer met veel zon ontstaat meer alcohol dan na een zomer met weinig zon.
Leg in twee stappen het verband uit tussen veel zon in de zomer en veel alcohol in de wijn.

  1. Dit gaat om een oorzaak-gevolg verband. Oorzaak: veel zon in de zomer. Gevolg: veel alcohol in de wijn.
  2. Haal de feitenkennis erbij die je nodig hebt om dit verband uit te leggen.
  3. Leg het verband nu in twee stappen (zoals gevraagd is) uit en herhaal in je antwoord wat de oorzaak en wat het gevolg is.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'leg het verband uit'-vraag
Antwoord:

  1. Alcohol ontstaat bij gisting van koolhydraten/suikers
  2. De druiven hebben een grotere hoeveelheid koolhydraten/suikers na meer zon of Bij veel zon is er meer fotosynthese.

Dus:
Na veel zon in de zomer bevat wijn meer alcohol omdat alcohol ontstaat bij gisting van suikers en druiven hebben meer suikers na meer zon.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'vergelijk'-vragen
  1. Begin de vergelijking door de situatie te beschrijven. Je kunt dit het beste opdelen. Moet je twee landen in een bepaald tijdvak vergelijken? Begin dan als volgt: Land 1: beschrijf de situatie. Land 2: beschrijf de situatie.
  2. Maak de vergelijking. Noem zoveel mogelijk overeenkomsten en verschillen. Ook dit kan je het beste opdelen: Overeenkomsten: noem ze op. Verschillen: noem ze op.
  3. Geef een conclusie. Denk hierbij aan: Dus land 1 en land 2 komen overeen op die en die punten, terwijl ze op die en die punten verschillen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'vergelijk'-vraag
Wat is het verschil tussen het hofstelsel en het leenstelsel? Leg je antwoord uit (5 punten)

  1. Beschrijf wat het hofstelsel is.
  2. Beschrijf wat het leenstelsel is.
  3. Schrijf duidelijk op wat het verschil is tussen het hofstelsel en het leenstelsel..

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord 'vergelijk'-vraag
Wat is het verschil tussen het hofstelsel en het leenstelsel? Leg je antwoord uit (5 punten)

  1. Beschrijf wat het hofstelsel is: het hofstelsel ontstond vanaf de vijfde eeuw, was een economisch stelsel en deed zich voor op dorpsniveau.
  2. Beschrijf wat het leenstelsel is: het leenstelsel ontstond vanaf de negende eeuw, was een politiek stelsel en deed zich voor op continentaal, Europees niveau.
  3. Schrijf duidelijk op wat het verschil is tussen het hofstelsel en het leenstelsel: Het verschil is dus dat het hofstelsel ouder is, economisch is en op dorpsniveau werkte, terwijl het leenstelsel later is ontstaan, een politiek stelsel is en op Europees niveau werkte.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veelgemaakte fouten
Veel voorkomende fouten bij het beantwoorden van open vragen zijn:
  • vraag niet volledig beantwoorden ,
  • geen specifieke details uit de tekst citeren,
  • onduidelijke zinnen opschrijven, waardoor niet duidelijk wordt wat jij bedoelt

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit wat de veelgemaakte fouten zijn en geef tips over hoe deze kunnen worden vermeden.