Strategieën open vragen beantwoorden

Strategieën om open vragen te beantwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolLeerjaar 3-6

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Strategieën om open vragen te beantwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Algemeen stappenplan open vragen beantwoorden
Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
'Onderstreep' wat er wordt gevraagd.
Stap 2: Soort vraag bepalen. 
Wat voor soort vraag is het? 'Onderstreep' wat je moet doen.
Stap 3: De vraag beantwoorden.
Schrijf een deel van de vraag over in je antwoord.
Stap 4: controleer je antwoord. 
Geef je antwoord op de vraag? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijden op elektriciteit wordt aangeprezen als milieuvriendelijk. Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  
1


2


3

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijden op elektriciteit wordt aangeprezen als milieuvriendelijk. Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  
1


2


3
Wie moet energie produceren? De auto's?
Hoe dan?
Waarom?
Wanneer?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord
Rijden op elektriciteit veroorzaakt indirect toch luchtvervuiling omdat bij de productie van elektriciteit (in centrales) door verbranding luchtvervuiling ontstaat. 

(Veel elektriciteitscentrales 
verbranden fossiele brandstoffen 
voor de opwekking van energie) 
Leg uit dat rijden op elektriciteit indirect toch luchtvervuiling veroorzaakt.  

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Strategieën voor het beantwoorden van open vragen bij Engels
Gebruik de SOAR-methode (Scan, Organize, Analyze, Respond) om de vraag zorgvuldig te lezen en te beantwoorden.
- Scan: Scan de tekst op zoek naar het antwoord.
- Organize: Past het antwoord bij de vraag?
- Analyze: Is dit wel het goede antwoord?
- Respond: Vul je antwoord in.

Slide 6 - Tekstslide

Leg de SOAR-methode uit en geef voorbeelden van hoe deze kan worden gebruikt om open vragen te beantwoorden.
Open vragen bij M&M: OUD


Onderwerp
: Wat wordt er gevraagd
Uitleg: Beantwoord de vraag
Dus: Geef een conclusie en controleer jezelf

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SPA+ voor redeneervragen zoals bij biologie en nask
Stap 1: Lees de opgave en de bijbehorende informatie goed door.
Stap 2: Welk type opgave is het: D(ata), V(erbinding) of C(onclusie)?
D: er wordt naar de data gevraagd (Waar is dit op gebaseerd?)
V: er wordt naar de verbinding gevraagd (Hoe komen we erbij?)
C: er wordt naar een conclusie gevraagd (Waar leidt dit toe?)
Stap 3: Verdeel de delen van de redenering in de vraag over een kolom data, een kolom verbinding en een kolom conclusie.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg SPA+
Stap 4: Verzamel nu de delen van de vraag die je nog erbij moet hebben (uit vakkennis, formules, context of BINAS) en schrijf die informatie ook in de kolommen.
Stap 5: Schrijf de hele redenering (dus ook de al gegeven delen) hieronder op in enkele volledige zinnen. Gebruik daarbij verbindingswoorden zoals 'want', 'omdat', 'als … dan', 'daardoor', 'dus'.
Stap 6: Controleer of je nu antwoord hebt gegeven op de vraag en of het antwoord volledig en duidelijk is.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Open vraag met kort antwoord
Stap 1: Wat wordt er gevraagd (vraagwoorden wie, wat, waar ..)
Stap 2: Feitje dat je weet? Dan vul je het in, en ben je klaar.
Stap 3: Geen idee? Wat weet je wel over het onderwerp van de vraag? Door hierover na te denken kan het gebeuren dat de rest van de feitenkennis je ook weer te binnen schiet.
Stap 4: Nog steeds geen idee? Kan je andere vragen op je toets gebruiken om een goede ingeving te krijgen?
Stap 5: Ga even verder, en kom later terug bij deze vraag.
Stap 6: Je kan altijd iets opschrijven waarvan je denkt dat het in de buurt komt (een periode i.p.v. een jaartal, alleen een voor- of achternaam, et cetera).

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra instructie voor 'leg uit'-vragen
Stap 3: Welke onderdelen van de feitenkennis die bij deze vraag horen ondersteunen jouw antwoord? Schrijf deze feitenkennis op. Let hierbij op dat je signaalwoorden gebruikt: Ja, want... (feit 1). Bovendien... (feit 2), etc.
Stap 4: Check of je genoeg argumenten hebt gebruikt. Vaak staat er bij het 'leg uit' dat je minimaal 3 (of een andere hoeveelheid) argumenten moet gebruiken.
Stap 5: Is alles in orde? Sluit je antwoord dan af met een concluderende opmerking waarmee je onderstreept dat je antwoord klopt. Gebruik hierbij ook weer een signaalwoord: Dus aan de hand van deze argumenten/feiten kan je zien dat...

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra instructie voor 'leg het verband uit'-vragen


Stap 3:
Maak een keuze uit je feitenkennis: welke feitenkennis heeft de relatie (bijv. oorzaak-gevolg) die je zoekt? Als je dit gelijk weet, dan kan je het opschrijven en heb je je antwoord.
Stap 4: Let erop dat je antwoord gestructureerd is. Als je bijvoorbeeld een oorzaak-gevolg moet benoemen, zeg dan wat de oorzaak is, en wat het gevolg. Wanneer je dit namelijk vergeet kan het voor je docent onduidelijk zijn of jij echt goed snapt wat de oorzaak is, en wat het gevolg is.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'leg het verband uit'-vraag
De meeste druiven uit de Elzas in Noord-Frankrijk worden gebruikt om wijn van te maken.
Na een zomer met veel zon ontstaat meer alcohol dan na een zomer met weinig zon.
Leg in twee stappen het verband uit tussen veel zon in de zomer en veel alcohol in de wijn.

  1. Dit gaat om een oorzaak-gevolg verband. Oorzaak: veel zon in de zomer. Gevolg: veel alcohol in de wijn.
  2. Haal de feitenkennis erbij die je nodig hebt om dit verband uit te leggen.
  3. Leg het verband nu in twee stappen (zoals gevraagd is) uit en herhaal in je antwoord wat de oorzaak en wat het gevolg is.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'leg het verband uit'-vraag
Antwoord:

  1. Alcohol ontstaat bij gisting van koolhydraten/suikers
  2. De druiven hebben een grotere hoeveelheid koolhydraten/suikers na meer zon of Bij veel zon is er meer fotosynthese.

Dus:
Na veel zon in de zomer bevat wijn meer alcohol omdat alcohol ontstaat bij gisting van suikers en druiven hebben meer suikers na meer zon.



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra instructie voor 'vergelijk'-vragen

Stap 3: Begin de vergelijking door de situatie te beschrijven. Je kunt dit het beste opdelen. Moet je twee landen in een bepaald tijdvak vergelijken? Begin dan als volgt: Land 1: beschrijf de situatie. Land 2: beschrijf de situatie.
Stap 4: Maak de vergelijking. Een vergelijking gaat over overeenkomsten en verschillen. Noem dus zoveel mogelijk overeenkomsten en verschillen. Ook dit kan je het beste opdelen: Overeenkomsten: noem ze op. Verschillen: noem ze op.
Stap 5: Geef een conclusie. Denk hierbij aan: Dus land 1 en land 2 komen overeen op die en die punten, terwijl ze op die en die punten verschillen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraaganalyse
Lees de vraag goed. Vaak moet je een bron gebruiken die in de tekst staat.
Kijk naar de tekst bij de bronnen als het om plaatjes en grafieken gaat bijvoorbeeld.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'vergelijk'-vraag
Wat is het verschil tussen het hofstelsel en het leenstelsel? Leg je antwoord uit (5 punten)

  1. Beschrijf wat het hofstelsel is.
  2. Beschrijf wat het leenstelsel is.
  3. Schrijf duidelijk op wat het verschil is tussen het hofstelsel en het leenstelsel..

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord 'vergelijk'-vraag
Wat is het verschil tussen het hofstelsel en het leenstelsel? Leg je antwoord uit (5 punten)

  1. Beschrijf wat het hofstelsel is: het hofstelsel ontstond vanaf de vijfde eeuw, was een economisch stelsel en deed zich voor op dorpsniveau.
  2. Beschrijf wat het leenstelsel is: het leenstelsel ontstond vanaf de negende eeuw, was een politiek stelsel en deed zich voor op continentaal, Europees niveau.
  3. Schrijf duidelijk op wat het verschil is tussen het hofstelsel en het leenstelsel: Het verschil is dus dat het hofstelsel ouder is, economisch is en op dorpsniveau werkte, terwijl het leenstelsel later is ontstaan, een politiek stelsel is en op Europees niveau werkte.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra instructie voor 'proces' en 'ontwikkelings'-vragen
Stap 3: Start met het beschrijven van de beginsituatie. De beginsituatie is de situatie zoals die is aan het begin van de periode waarin je de ontwikkeling moet beschrijven.
Stap 4: Bedenk wat de eindsituatie is. De eindsituatie is de situatie zoals die is aan het eind van de periode is waarin je de ontwikkeling moet opschrijven.
Stap 5: Bedenk nu met je feitenkennis wat er tussen deze twee situaties is gebeurd. Deze schrijf je zoveel mogelijk in chronologische (= juiste tijdsvolgorde) volgorde op.
Stap 6: Eindig met de eindsituatie.
Stap 7: Concludeer kort wat voor ontwikkeling er is geweest met behulp van de begin- en eindsituatie. Dus: van … (beginsituatie) is er in deze periode een ontwikkeling geweest naar … (eindsituatie).

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 'proces' en 'ontwikkelings'-vragen
Gebruik bron 1.
De gebeurtenis op de tekening leidde tot een politieke verandering in
Nederland in 1848.
Welke politieke verandering wordt bedoeld?

Beginsituatie = 
Eindsituatie = 
Beschrijf het proces van de beginsituatie naar
de eindsituatie en herhaal de eindsituatie.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord 'proces' en 'ontwikkelings'-vragen
Beginsituatie = Nederland is een monarchie. In Europa zijn veel revoluties waarbij de bestaande regering omvergeworpen wordt.
Eindsituatie = Nederland krijgt een nieuwe grondwet

Beschrijving proces:
In 1848 waren er in veel Europese landen revoluties gaande waarbij de bestaande regeringen omvergeworpen werden of moesten veranderen. In Nederland gaf de koning de opdracht aan Johan Thorbecke om een nieuwe grondwet op te stellen. In Nederland waren wel rellen, maar de revolutie werd zo gestopt. Met de nieuwe grondwet kreeg het volk meer inspraak en was het tevreden.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veelgemaakte fouten
Veel voorkomende fouten bij het beantwoorden van open vragen zijn:
  • het niet volledig beantwoorden van de vraag,
  • het niet citeren van specifieke details uit de tekst,
  • het niet duidelijke zinnen schrijven die precies zeggen wat jij bedoelt.

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit wat de veelgemaakte fouten zijn en geef tips over hoe deze kunnen worden vermeden.