- Je weet op 5 manieren een woord(groep) korter te schrijven
- Je kent de afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting en het symbool
- Je kunt bij alle 5 manieren een voorbeeld noemen
Slide 2 - Tekstslide
Theorie afkortingen
- Je schrijft een afkorting met één of meerdere punten.
- Als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, komt deze ook in de afkorting.
Voorbeelden:
i.v.m. = in verband met
Z.K.H. = Zijne Koninklijke Hoogheid
Slide 3 - Tekstslide
Theorie verkortingen
- Het zijn delen van een woord(groep).
- Je schrijft het als een gewoon woord.
- Hoofdletter alleen aan het begin als het een naam is.
Voorbeelden: info = informatie
horeca = hotels, restaurants en cafés
Benelux = België, Nederland, Luxemburg
Slide 4 - Tekstslide
Theorie letterwoorden
- Het zijn de eerste letters van een woordgroep.
- Je schrijft geen punten.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
- Je spreekt het woord als geheel uit, niet waar het voor staat.
Voorbeelden:
havo, vip, RIAGG
Slide 5 - Tekstslide
Theorie initiaalwoorden
- Je schrijft geen punten.
- Je spreekt de losse letters uit.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
Voorbeelden:
pc, pk, NS
Slide 6 - Tekstslide
Theorie symbolen
- Het is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid, of een valuta.
- Je schrijft geen punt.
- Een symbool is internationaal afgesproken.
- Je spreekt het woord uit waar het voor staat. Voorbeelden: V (volt) km/h, MHz
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht
Maak 5 groepen. Schrijf in je schrift eerst zelf zoveel mogelijk voorbeelden. Gebruik hulpmiddelen. Maak een top 5 van jullie beste, zeldzame of meest voorkomende voorbeelden.