3 havo: spelling H4: Afkortingen, verkorting, initiaalwoorden, symbolen

herhalen H3 en nieuw H4 Spelling
Afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

herhalen H3 en nieuw H4 Spelling
Afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is goed geschreven (als het in een lopende tekst wordt gebruikt)
A
7
B
vijftig
C
vierenzestig
D
3.000

Slide 2 - Quizvraag

Wat is goed geschreven (als het in een lopende tekst wordt gebruikt)
A
20 jan 1960
B
twintig januari negentienzestig
C
20-2-1960
D
20 januari 1960

Slide 3 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Ik heb twee en half brood gekocht.
B
Ik heb twee-enhalf brood gekocht
C
Ik heb 2,5 brood gekocht.
D
Ik heb tweeënhalf brood gekocht.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Ik heb stijl haar.
B
Ik heb stijlvolle kleding.
C
Ik heb steilvolle kleding.
D
Zij heeft echt een eigen steil.

Slide 5 - Quizvraag

Doel:

- Je weet op 5 manieren een woord(groep) korter te schrijven

- Je kent de afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting en het symbool

- Je kunt woorden met en g, gg en ch goed spellen

Slide 6 - Tekstslide

Theorie

afkorting/verkorting

letterwoord/initiaalwoord

symbool


De termen hoef je niet te kennen, maar je moet het wel kunnen toepassen (op de woorden uit de theorie en de opdrachten)


Slide 7 - Tekstslide

Kenmerken afkorting:
- Je schrijft een afkorting met een of meerdere punten.
- Als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, komt deze ook in de afkorting.
Voorbeelden
e.d. = en dergelijke
Z.M. = Zijne Majesteit
Kenmerken verkorting:
- Het zijn delen van een woord(groep).
- Je schrijft het als een gewoon woord en spreekt het ook zo uit.
- Hoofletter alleen aan het begin als het een naam is.
Voorbeelden
airco = airconditioning
horeca = hotels, restaurants en cafés

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerken letterwoord:
- Het zijn de eerste letters van een woordgroep.
- Je schrijft geen punten.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
- Je spreekt het woord als geheel uit, niet waar het voor staat.
Voorbeeld: pin = persoonlijk identificatienummer 
Kenmerken initiaalwoord:
- Je schrijft geen punten.
- Je spreekt de losse letters uit.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
Voorbeelden:
btw, NS

Slide 9 - Tekstslide

Kenmerken van een symbool:
- Het is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid, of een valuta.
- Je schrijft geen punt.
- Een symbool is internationaal afgesproken.
- Je spreekt het woord uit waar het voor staat. Voorbeelden: V (volt) km/h (kilometer per uur), GB gigabyte

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent havo?

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent vip?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent z.g.a.n.?

Slide 13 - Open vraag

Zij heeft daar heel lang over (dubben).
A
gedubd
B
gedubt
C
gedubbt
D
gedubbd

Slide 14 - Quizvraag

Dat waren mooie (vergroten) foto's.
A
vergrootte
B
vergroot
C
vergroten
D
vergrote

Slide 15 - Quizvraag

Hij (vergroten) de foto's gisteren voor ons.
A
vergrootten
B
vergroot
C
vergrootte
D
vergrote

Slide 16 - Quizvraag

Zelf aan de slag:

1) H4 Spelling opdracht 1, 2, 3 (blz. 136/137)en 8 (blz. 139) maken (dat is huiswerk)
2) Lezen in je boek
3) Werken aan boekverslag
4) College werkwoordspelling van mevrouw Van 't Land (50% SO cijfer)
5) Keuzemenu werkwoordspelling op Classroom

Slide 17 - Tekstslide