Armoede = als je geen geld hebt voor je basisbehoeften.
Slechte levensomstandigheden = als je niet kunt voorzien in je basisbehoeften.
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.1 Wat hebben mensen nodig?
Leerdoelen
Je weet wat economie betekent.
Je weet wat inkomsten en uitgaven zijn.
Uitleg
Economie = alles wat met geld te maken heeft.
Uitgaven = geld dat je uitgeeft (kopen, huren, kosten).
Inkomsten = geld dat je ontvangt (zakgeld, salaris).
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.2 Het leven van de eerste mensen
Leerdoelen
Je kent de leefwijze van de jagers-verzamelaars.
Je weet wat middelen van bestaan zijn en kunt hier voorbeelden van geven.
Uitleg
Een middel van bestaan is een manier om aan eten te komen.
De eerste mensen jaagden op dieren en verzamelden voedsel.
Van de eerste mensen hebben wij speerpunten, voedselresten (zoals pitten) en rotsschilderingen teruggevonden.
De jagers-verzamlaars trokken rond. Zij leefden als nomaden. Zij hadden weinig bezit. Er was weinig verschil tussen arm en rijk
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.3 Het leven van de eerste boeren
Leerdoelen
Je leert over het ontstaan van de landsamenleving.
Je weet wat de landbouwrevolutie is.
Uitleg
Rond de grote rivieren in Egypte en Irak was de grond erg vruchtbaar.
De mensen leerden daar gewassen te verbouwen en gingen daar dieren houden. Zij bouwden huizen en bewaarden goederen. Zo ontstond de landbouwsamenleving.
De overgang van jagers-verzamelaars naar lanbouwers was een revolutie. Een revolutie is een grote verandering in een korte periode.
De hunebedbouwers behoorden tot een van de eerste landbouwsamenlevingen.
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.3 Het leven van de eerste boeren
Leerdoelen
Je weet wat een hunebed is.
Je weet hoe de hunebedbouwers leefden.
Uitleg
De hunebedbouwers behoorden tot een van de eerste landbouwsamenlevingen.
Vanaf 3500 voor Christus leefden er boeren in Drenthe.
Hunebed = grafkamer gemaakt van grote, gestapelde stenen (zwerfkeien).
Hunebedbouwer waren boeren. Zij bewaarden voedsel en spullen in potten.
In het graf werden ook potten met eten, sieraden, wapens en gereedschap meebegraven.
Waarschijnlijk dachten de mensen dat die spullen nodig waren na de dood.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.3 Het leven van de eerste boeren
Leerdoelen
Je kent het tijdvak jagers en boeren.
Je weet wat de prehistorie is.
Je weet wat vergelijken is.
Uitleg
De tijd van jagers en boeren duurde van ongeveer 10.000 tot ongeveer 3.000 voor Christus.
Dit tijdvak behoort tot de prehistorie. Dit is de oudste tijd in het verleden.
Uit die tijd zijn alleen voorwerpen gevonden, geen geschriften.
Vergelijken = kijken naar wat hetzelfde is gebleven en wat veranderd is in de geschiedenis.
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.3 Het leven van de eerste boeren
Leerdoelen
Je weet wat vergelijken is.
Opdracht
Wat is hetzelfde? wat is anders?
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.4 Welk werk kun je doen?
Leerdoelen
Je weet wat productie (produceren, producent)is.
Je kent de beroepssectoren landbouw, industrie en dienstensector.
Je weet wat consumptie (consumeren, consument) is.
Uitleg
Producten uit de natuur > landbouw (akkerbouw, veeteelt, tuinbouw).
Producten uit de fabriek > industrie.
Diensten = werk waarbij je anderen helpt > dienstensector (verpleegster, conducteur, timmerman enz.)
Landbouw, industrie en dienstverlening zijn beroepssectoren.
Slide 10 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.4 Welk werk kun je doen?
Leerdoelen
Je weet wat productie (produceren, producent)is.
Je kent de beroepssectoren landbouw, industrie en dienstensector.
Je weet wat consumptie (consumeren, consument) is.
Uitleg
Fabrieken zijn producenten. Zij maken producten (produceren).
De mensen die producten kopen of diensten afnemen, zijn consumenten.
Produceren = maken.
Consumeren = gebruiken.
Slide 11 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.4 Welk werk kun je doen?
Leerdoelen
Je weet wat productie (produceren, producent)is.
Je kent de beroepssectoren landbouw, industrie en dienstensector.
Je weet wat consumptie (consumeren, consument) is.
Uitleg
Producten uit de natuur > landbouw (akkerbouw, veeteelt, tuinbouw).
Producten uit de fabriek > industrie.
Diensten = werk waarbij je anderen helpt > dienstensector (verpleegster, conducteur, timmerman enz.)
Landbouw, industrie en dienstverlening zijn beroepssectoren.
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
2.4 Welk werk kun je doen?
Leerdoelen
Je kunt verschillen noemen in de beroepssectoreen tussen arme en rijke landen.
Uitleg
Verschillen in arme landen:
Landbouw: veel familiebedrijven, oogst voor eigen gebruik.
Werk in landbouw is zwaar (arbeidsintensief).
Industrie: slechtere omstandigheden, lage lonen.
Dienstverlening: op straat, kinderen niet naar school.
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdstuk 2: Arm en rijk
Programma
Herhaling alle theorie (15 minuten).
Test jezelf maken: blz 74-76 (20 minuten).
Online cursustoetsen afmaken (5 minuten).
Test jezelf nakijken (5 minuten).
Afsluiten (5 minuten).
Dinsdag 19-11: Toets Hoofdstuk 2 Arm en rijk (blz 43-73)
Leer de theorie (blauwe blokken, vetgedrukte begrippen, samenvatting, begrippenlijst).
Bekijk nogmaals de opdrachten.
Test jezelf met de online cursustoetsen en de oefengenerator.