4H thema 7 BS 1 + 2

Thema 7 Ecologie
Basisstof 1 Organismen
Basisstof 2 Populaties
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 7 Ecologie
Basisstof 1 Organismen
Basisstof 2 Populaties

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Leerdoelen:
  • Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen
  • Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen benoemen.
  • Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrentie en coöperatie onderscheiden
  • Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem  beschrijven

Slide 2 - Tekstslide

Wat is natuur?
Dat is voor iedereen anders. 

Van Dale woordenboek: 
Natuur = dat wat de mens om zich heen ziet als niet door hem gewijzigd.

Zou je nieuwe natuur kunnen creëren?

Slide 3 - Tekstslide

Marker wadden
In 2016 is Natuurmonumenten gestart met de aanleg van een eilanden groep in het Markermeer om kwetsbare watervogels de ruimte te geven.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Ecologie
= Deel van de biologie dat onderzoek doet naar de relaties tussen organismen en hun milieu (omgeving).

Verschillende takken:
  • Dierecologie
  • Plantecologie
  • Aquatische ecologie

Verschillende relaties tussen organismen en hun omgeving ...

Slide 6 - Tekstslide

Biotische en abiotische factoren
Alle omstandigheden die op een organisme invloed hebben = factoren

Biotische factoren 
= levende (en dode) factoren, zoals voedsel, soortgenoten en planten. 

Abiotische factoren 
= niet levende factoren, zoals het weer, 
de zon en aanwezigheid van water.

Slide 7 - Tekstslide

Organisatieniveaus van de ecologie

Slide 8 - Tekstslide

Noem ten minste drie abiotische factoren die mogelijk verschillen tussen een bos en heidegebied.

Slide 9 - Open vraag

Bodemdeeltjes
In zand kunnen de wortels makkelijker doordringen en wordt zuurstof beter vastgehouden
In klei houdt de bodem beter water vast.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Verspreidings-gebied
Het verspreidingsgebied (areaal) is het daadwerkelijke gebied op de kaart waar de soort voorkomt. Voorbeeld: verspreiding zandhagedis in Nederland.

Habitat = het leefgebied van een soort. De abiotische factoren bepalen of een gebied geschikt is als habitat.

Slide 13 - Tekstslide

Tolerantie
= vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen. 
Tolerantie van verschillende soorten vissen voor zuurstofgebrek. Het krijgen van zuurstof is bij deze vissen de beperkende factor (zonder kunnen ze niet leven).
Het tolerantiegebied is het gebied tussen de minimum en maximum waarde van een abiotische factor waarbij een soort kan leven. 

Slide 14 - Tekstslide

Tolerantie

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Maak van basisstof 1 opdracht 3 
Klaar? Begin alvast met lezen van basisstof 2
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Amerikaanse kreeft
Is deze kreeft:
  • inheems of uitheems?
  • exoot?
  • populatiegrootte in Nederland?
  • Zijn er natuurlijke vijanden?
  • Wat is een beperkende factor voor de groei van de populatie?


timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wat zouden redenen kunnen zijn voor competitie binnen populaties?

Slide 19 - Open vraag

Relaties tussen populaties
Relaties tussen individuen, deze kan gericht zijn op: 

-- competitie / concurrentie 
  • leidt tot specialisatie 

-- coöperatie/samenwerking
  • soms hebben verschillende soorten een langdurige relatie met elkaar = symbiose 

Slide 20 - Tekstslide

Concurrentie binnen een populatie
Bij soorten die in groepen leven en soorten die individueel leven. Redenen:
  •  beschikbaarheid van bronnen: licht (planten), voedsel en ruimte
  • partner
Dit heeft tot gevolg dat alleen de best aangepaste individuen zich voort kunnen planten (natuurlijk selectie).

Slide 21 - Tekstslide

Territorium
In het wild zorgt het hebben van een territorium ervoor dat  soortgenoten uit een gebied geweerd worden. Dit kan verschillende functies hebben:
  • Veiligstellen van voedsel (territorium is dan jachtgebied). 
  • Veilig groot brengen van jongen.
  • Voorkomen dat andere mannetjes met je partner paren.

De grote van een territorium is soortafhankelijk, net als de hoeveelheid mannetjes die in één territorium kunnen leven.

Slide 22 - Tekstslide

Wat zijn redenen voor organismen om samen te werken?

Slide 23 - Open vraag

Samenwerking binnen een populatie
Samenwerking in populaties kan handig zijn omdat: 
  • bescherming tegen predatoren (roofdieren)  
  • bescherming tegen extreme abiotische factoren (bijv. pinguins die tegen de kou in de winter als één grote groep bij elkaar staan) 
  • maakt het vangen van een prooi gemakkelijker (bijv. bij wolven). 
  • paarvorming voor voortplanting

Slide 24 - Tekstslide

Relaties tussen soorten
Individuen van verschillende soorten kunnen langdurige relaties met elkaar onderhouden
Symbiose

Slide 25 - Tekstslide

Mutualisme
Beide soorten hebben voordeel van de symbiose (samenlevingsvorm)
+/+ 

Voorbeelden:
  • Korstmos: Schimmel + algen
  • Impala en oxpecker
  • Anemoon en clownvissen
  • De bloemetjes en de bijtjes

Slide 26 - Tekstslide

Commensalisme
Ene individu heeft voordeel de ander geen voordeel of nadeel
+/0

Voorbeelden:
  • zeepokken op een walvis
  • vissen meezwemmend met een haai

Slide 27 - Tekstslide

Parasitisme
Ene individu heeft nadeel en de ander een voordeel
+/-
De parasiet leeft op of in de gastheer

Voorbeelden:
  • mier en schimmel
  • muggen en mensen
  • parasitaire planten

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Biologisch evenwicht
= de grootte van een populatie schommelt altijd rond een bepaalde evenwichtswaarde.

Of een populatie groeit of krimpt is afhankelijk van de abiotische en biotische factoren (afb. 10).

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
Thema Ecologie en milieu
Lees basisstof 1 en 2
Maak opdracht 3 en 12

Slide 32 - Tekstslide

Draagkracht

Slide 33 - Tekstslide

PO Ecologie
Vlog over ecosysteem in je buurt
Individuele opdracht
Zie Classroom voor opdracht en rubric (beoordeling)
Deadline woensdag week 24

Slide 34 - Tekstslide

Zelf werken
Lezen
Thema 7 BS 1 (blz. 124 t/m 128)

Maken
Thema 7 BS 1 opdr. 3 en 4 (HW: 1,2,5 en 6)

Kun je:
  • beargumenteren wanneer je iets natuur noemt
  • biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen
  • de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen benoemen.

Slide 35 - Tekstslide

Wat is geen biotische factor die invloed heeft op de reiger?
A
De temperatuur van het water dat koud aanvoelt
B
De vissen die als voedsel dienen
C
De grassen het water schoonmaken
D
De bodemdiertjes die als voedsel voor de vissen dienen

Slide 36 - Quizvraag

Takjes om een nestje te bouwen zijn een
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 37 - Quizvraag

Merels en mussen, die leven in hetzelfde bos, behoren tot dezelfde populatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Een weiland is een ...
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
Populatie
D
Ecosysteem

Slide 39 - Quizvraag

Welk niveau van ecologie zie je hier?
A
Ecosysteem
B
Levensgemeenschap
C
Populatie
D
Individu

Slide 40 - Quizvraag

Wat is ecologie?
A
Het deel van biologie dat de opbouw van organismen onderzoekt.
B
Het deel van biologie dat gaat over voortplanting.
C
Het deel van de biologie dat relaties tussen organismen en hun milieu onderzoekt.
D
Het deel van biologie dat gedrag onderzoekt

Slide 41 - Quizvraag

Door klimaatverandering warmt de zee op. Voor sommige organismen wordt de temperatuur op een bepaalde plek onaangenaam. Wat verandert er voor vissen?
A
Het tolerantiegebied verschuift
B
Het verspreidingsgebied verschuift

Slide 42 - Quizvraag