MBO Rijnland NED 1F/2F spelling 1.4

26 mei

1 / 51
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

26 mei

Slide 1 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt de verschillen tussen de ik-vorm en de stam benoemen.
Je kunt persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen. 







Doelen 26 mei

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen de stam en de ik-vorm?

Slide 3 - Open vraag

De ik vorm van een werkwoord is de vorm van het werkwoord die hoort bij 'ik'.
De stam van een werkwoord is altijd zonder -en. Het woord kan dus eindigen op z of v

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe weet je wat de persoonsvorm is?

Slide 5 - Open vraag

Tijdproef
Vraagproef
Enkelvoud > Meervoud


Ik ben naar school gegaan. 

  • Tijdproef: 

  • Vraagproef: 

  • Enkelvoud > meervoud

Persoonsvorm?
  • Ik was naar school gegaan
  • Ben ik naar school gegaan? 
  • Wij zijn naar school gegaan

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb examen gedaan.
Tijdproef, Vraagproef, EV > MV

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik vorm

jij vorm 

hij/zij vorm

wij vorm 


Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt de verschillen tussen de ik-vorm en de stam benoemen.
Je kunt persoonsvormen herkennen
Je kunt persoonsvormen in de verleden tijd goed spellen. 
Je kunt uitleggen wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
Je kunt sterke en zwakke werkwoorden herkennen






Doelen 2 juni

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

1.4 pv in vt, p. 142 boek

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd van
WERKEN

A
warken
B
werkten

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd van
ETEN

A
aten
B
eetten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd van
SLAPEN

A
sliepen
B
slaapten

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd van
STUREN

A
stuurden
B
storen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke en zwakke werkwoorden
Verleden tijd
- achter een zwak werkwoord komt -te(n) of -de(n)
Voorbeeld: spelen - speelden
- een sterk werkwoord verandert van klank
Voorbeeld: lopen - liepen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
ZITTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
WERKEN
A
sterk
B
zwak

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
KIJKEN
A
sterk
B
zwak

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
FIETSEN
A
sterk
B
zwak

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het werkwoord in de verleden tijd
sterk of zwak?
KOKEN
A
sterk
B
zwak

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd. Welke is goed?
LACHEN
A
Ik lachte
B
Ik lach
C
Wij laggen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd. Welke is goed?
ZWEMMEN
A
Ik zwemde
B
Ik zwommen
C
Wij zwommen
D
Wij zwemmen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd. Welke is goed?
WERKEN
A
Ik work
B
Ik werkt
C
Wij werkten
D
Wij worken

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd. Welke is goed?
LEREN
A
Ik leer
B
Ik leerde
C
Wij leerde
D
Ik leerden

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd. Welke is goed?
LUISTEREN
A
Ik luisterde
B
Ik luister
C
Hij luisterde
D
Wij luisteren

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd. Welke is goed?
STAAN
A
Ik stondde
B
Ik staade
C
Wij stond
D
Ik stond

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd (VT).
Mijn vriendin ... naar Maastricht.
VERHUIZEN
A
verhuist
B
verhuisde
C
verhuiste

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd (VT).
De docenten ... het ook niet.
WETEN
A
wisden
B
wisten
C
weetten

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd (VT).
Het vliegtuig ... boven zee.
CRASHEN
A
crasht
B
crosh
C
crashten
D
crashte

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd (VT).
Het vuur ... heel hard.
BRANDEN
A
brandt
B
brandde
C
brandden

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd
De chauffeur ... de auto.
STARTEN

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd (VT).
Wij ... gisteren naar de film
GAAN

A
gaan
B
gingen
C
ging
D
gaande

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd.
De student ... op tijd te zijn in de les.
BELOVEN

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd
Gisteren ... ik mijn telefoon in de stad.
VERLIEZEN

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd.
De kinderen ... in het bos.
SPELEN

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
RIJDEN

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
ZOEKEN

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
BAKKEN

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin in de verleden tijd.
Gebruik minstens vijf woorden.
VINDEN

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
-Een persoonsvorm staat in de verleden tijd als iets gebeurd of voorbij is
- Bij een sterk werkwoord verandert de klank
- Bij een zwak werkwoord schrijf je achter de stam -de(n) of -te(n)

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul hier vragen in

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

EINDE LES

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

Deze slide heeft geen instructies