1. Haal -se van het werkwoord af, dan zie je of het een -ar, -er of -ir-ww is.
2. Vind de stam door -ar, -er of -ir eraf te halen.
3. Om welke persoon gaat het? Plaats de uitgang achter de stam.
4. Kijk of er een klinkerwisseling is.
5. Bepaal welk wederkerend voornaamwoord je ervoor moet plaatsen.