Arbeidsvaardigheden keuzes maken

• Burgerschap
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 4

Arbeidsvaardigheden

Doel van de les:

Keuzes maken

Waar denk je aan bij kiezen?

Noem een keuze die
je vandaag gemaakt hebt.

welke deur kies jij?

1 week school

1 week gevangenis

1 week dakloos

welke deur kies jij?

     
     

       
         
         
            Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen
         
         
       

        12
       

       

       
         
           
              Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
           
         
       

       
       
         
           
              Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
           
         
       

       
         
           
              Differentiëer
           
         
         

           
             
                Differentiëer
             
             
             

             
                Instellingen
             
           
         
       

       
   
     
 
   
   
   
 

  Als je ergens werkt, moet je op je uiterlijk letten.
  
   
    
  
 
   
  
   

  
  
  
   
    
     
      
       
        A
         
          Eens
         
       
      
     
    
   
    
     
      
       
        B
         
          Oneens
         
       
      
     
    
   
    
     
    
   
    
     
    
   
  
 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Quizvraag
 
 
       
       
     
   
 
       

       

       
   
   
     
     
   
 
     

     

     
   

5 jaar terug

nu

over 5 jaar

Tekst

welke deur kies jij?

kamer vol vogelspinnen

kamer vol vuur

kamer vol ratten

Je gaat een nieuwe telefoon kopen

1. Je gaat 20 mobieltjes bekijken voordat je een keuze maakt
2. Je gaat naar de winkel en je koopt er een
3. Je gaat kijken in de winkel. Denkt na over voor- en nadelen voordat je er een koopt.

Je moet koken voor vrienden

1. Je kijkt 3 uur naar recepten.
2. Je probeert wat nieuws
3. Je bedenkt iets en je belt met een vriend om te kijken of het een goed idee is.

Je moet je `s morgens aankleden

1. Je staat een half uur voor de kast en je probeert veel verschillende dingen.
2. Je pakt het eerst wat je ziet liggen.
3. Je denkt na over wat je gaat doen die dag. Daar hangt je kleding keuze vanaf.

Je moet een werkstuk maken bij techniek

1. Je leest de opdracht 4 keer door, daarna vraag je nog een klasgenoot
2. Je begint meteen te werken
3. Je leest de opdracht en denkt eerst goed na over wat je gaat doen

Hoe goed kun jij kiezen?

Had je het meeste a b of c

Vooral a: Je vindt het lastig om te kiezen

Vooral b: Je kunt snel keuzes maken. Te snel?

Vooral c: Je denkt goed na voor je een keuze maakt.

Als je ergens werkt, moet je op je uiterlijk letten.

1. Eens
2. Oneens

Als je ergens werkt, spreek je jouw leidinggevende aan met U.

1. Eens
2. Oneens

Als je ergens werkt, is het netjes om samen met collega’s te eten.

1. Eens
2. Oneens

Als je ergens werkt, dan mag je altijd muziek luisteren met een koptelefoon of oortjes.

1. Eens
2. Oneens

Als je ergens werkt, moet je je aan de kledingeisen houden

1. Eens
2. Oneens

sollicitatiegesprek

of

wat en waarom?

conflict met een collega

of

wat en waarom?

Waarom werk je?

of

wat en waarom?

voordelen en nadelen.

voordelen en nadelen

voordelen en nadelen

wat heb je van deze les geleerd?

tops en flops