Kapitel 1 Lektion 3E/4B

  • Handy zu Hause/Schließfach
  • Setzt euch bitte (ga zitten)
  • Schulsachen auf dem Tisch (Buch, Heft, Laptop)
  • Laptop geschlossen
  • Rucksack auf dem Boden

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Handy zu Hause/Schließfach
  • Setzt euch bitte (ga zitten)
  • Schulsachen auf dem Tisch (Buch, Heft, Laptop)
  • Laptop geschlossen
  • Rucksack auf dem Boden

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
- Rückblick & Wiederholung 5
- Grammatik lidwoord 10
- Aufgaben machen 15
- Extra Aufgabe 10
 - evaluieren 5







Slide 2 - Tekstslide

Kapitel 1 : Hamburg
Typisch Duitse eigenschappen, uiterlijk & karakter van jezelf en anderen.

Lernziele:
- ik ken de betekenis van de woorden van Lektion 3
- ik weet welke woorden in het Duits met een hoofdletter geschreven worden
- ik ken het verschil tussen het bepaald en onbepaald lidwoord










Slide 3 - Tekstslide

Kijk mee op S. 49 

Slide 4 - Tekstslide

Die Familie und andere Verwandten. Was gehört zusammen?
de zus
de neef
de kleindochter
de kleinzoon
de dochters
de nicht
de zoon
de halfbroer
die Schwester
der Cousin
die Enkelin
der Enkel
die Töchter
die Cousine
der Sohn
der Halbbruder

Slide 5 - Sleepvraag

Welche Vokabeln sind richtig geschrieben (geschreven)?
A
de broer - der Brüder
B
de zoons - die Sohnen
C
de moeder - der Mutter
D
de zus - die Schwester

Slide 6 - Quizvraag

Welke woorden hebben lidwoord 'die'?
A
Sohn - Mutter
B
Tochter - Schwester
C
Enkel - Bruder
D
Vater - Familie

Slide 7 - Quizvraag

Welk lidwoord hebben woorden die in meervoud staan?
A
der
B
das
C
die

Slide 8 - Quizvraag

  • Wat is een bepaald lidwoord?
  • Kun je een voorbeeld noemen?
  • de, het

  • Wat is een onbepaald lidwoord?
  • Kun je een voorbeeld noemen?
  • een, geen

Slide 9 - Tekstslide

Bepaald lidw. (de,het)    Onbepaald lidw. (een, geen )

de man           der Mann           een man          ein Mann
de vrouw        die Frau              een vrouw        eine Frau
het kind         das Kind              een kind           ein Kind      
de kinderen   die Kinder          een kinderen???



Slide 10 - Tekstslide

geen = kein

geen man       kein Mann         geen kinderen 
geen vrouw    keine Frau         keine Kinder
geen kind        kein Kind

Slide 11 - Tekstslide

Das ist (een) Frau.
A
ein
B
eine
C
keine
D
kein

Slide 12 - Quizvraag

Hast du (geen) Geschwister (mv)?
A
kein
B
ein
C
eine
D
keine

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal: Het kind heeft geen moeder.
A
Das Kind hat kein mutter
B
Das kind hat keine mutter
C
Das Kind hat keine Mutter
D
Das kind hat kein Mutter

Slide 14 - Quizvraag

Je hebt de 1e naamval geleerd!! (Nominativ)

Slide 15 - Tekstslide

das haus steht in rotterdam
Wat moet met hoofdletters?
A
Haus, Rotterdam
B
Das, Haus, Rotterdam
C
Das, Rotterdam
D
Das, Haus

Slide 16 - Quizvraag

die mutter wohnt in papendrecht
Wat moet met hoofdletters?
A
Die, Papendrecht
B
Die, Wohnt, Mutter
C
Mutter, Papendrecht
D
Die, Mutter, Papendrecht

Slide 17 - Quizvraag

Was? (wat)
Lektion 4 Aufgabe 7,8,9
S. 32
Wie? (hoe)
zu Zweit
zachtjes overleggen
Wie lange? (hoe lang)
15 min
Hilfe? (hulp)
Sitznachbar(in) + Dozentin
S. 12
Fertig? (klaar)
Extra Aufgabe (stencil)
Was machen wir damit?
Antworten kontrollieren

Selbstständig an die Arbeit!
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Welke woorden moeten met hoofdletter?
nachname, ohne, immer, enkel, tochter

Hoe vertaal je:
een moeder
een vader
geen vader
de zus



Slide 19 - Tekstslide

Nächste Stunde
Lektion 4: bezittelijk voornaamwoord
Hörprüfung: 28. November



Check rommel rond je tafel
Blijf op je plaats tot de bel gaat
Stoel aanschuiven
Danke schön !


Slide 20 - Tekstslide

Satz der Woche
Was sind die Hausaufgaben?

Slide 21 - Tekstslide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 22 - Sleepvraag

endlich
ganz
jetzt
kochen

reden
het plezier
later
täglich
zum Beispiel
zusammen
nu
praten
eindelijk
koken
heel
der Spaß
später
dagelijks
bijvoorbeeld
samen

Slide 23 - Sleepvraag

die Schwester
die Cousine
de Freundin
die Familie
der Cousin
der Halbbruder
die Halbschwester
die Cousinen
die Tante
die Mutter
die Mütter
de Tante
de moeders
de nicht
de neef
de nichten
de halfzus
het gezin
de moeder
de halfbroer
de vriendin
de zus

Slide 24 - Sleepvraag

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 25 - Sleepvraag

Vul het juiste woord in:
Mein Vater kan gut Spaghetti.......
A
reden
B
kochen
C
zusammen
D
später

Slide 26 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
Nein, nicht.......du musst es jetzt machen!
A
endlich
B
später
C
ganz
D
täglich

Slide 27 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
Er macht........seine Hausaufgaben.
A
zum Beispiel
B
ganz
C
Spaß
D
täglich

Slide 28 - Quizvraag