In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
BLOK 4 OVER TAAL
deel 1
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Na deze les:
ken je de betekenis van 10 schooltaalwoorden en 10 moeilijke woorden uit teksten
kun je de betekenis van woorden vinden door te letten op plaatjes in de tekst
weet je wat figuurlijke taal is
Slide 2 - Tekstslide
Schooltaalwoorden
Kies in de volgende oefening het juiste schooltaalwoord.
Slide 3 - Tekstslide
Gymnastiek is een ... vak, maar ik vind het niet erg dat ik vandaag moet gymmen.
A
voorlopig
B
verplicht
C
reeds
D
zekerheid
Slide 4 - Quizvraag
Het gebeurt ... dat ik als eerste in de zaal ben, want ik ben vaak snel met omkleden.
A
geregeld
B
verplicht
C
voorlopig
D
zekerheid
Slide 5 - Quizvraag
De anderen zijn nog niet klaar, maar ik ben ... bezig met rondjes rennen.
A
relatie
B
stelling
C
voorlopig
D
reeds
Slide 6 - Quizvraag
Onze gymleraar gaat heel leuk met leerlingen om. Onze klas heeft een goede ... met hem.
A
relatie
B
stelling
C
voorlopig
D
reeds
Slide 7 - Quizvraag
Hij heeft wel tien ... waarom bewegen goed voor je is. Krijg je strafwerk, dan moet je al die redenen tien keer overschrijven!
A
relatie
B
zekerheid
C
argumenten
D
verplicht
Slide 8 - Quizvraag
Zijn ... is: bewegen doe je voor je eigen plezier. Ik ben het met zijn mening eens!
A
stelling
B
geregeld
C
relatie
D
verplicht
Slide 9 - Quizvraag
Moet ik dat nog ... ? Ik ben gek op tennis en surfen. Snap je het nu? Sporten is genieten!
A
stelling
B
zekerheid
C
toelichten
D
verplicht
Slide 10 - Quizvraag
Over een poosje wil ik ook zwemmen maar ... heb ik aan deze twee sporten genoeg.
A
zekerheid
B
verplicht
C
geregeld
D
voorlopig
Slide 11 - Quizvraag
De leerlingen werken ... aan hun conditie. Dat werkt beter dan een programma dat hetzelfde is voor iedereen.
A
stelling
B
afzonderlijk
C
relatie
D
reeds
Slide 12 - Quizvraag
Het is echt waar: niet iedereen hoeft hetzelfde te kunnen. Die ... geeft ook minder sportieve kinderen plezier.
A
zekerheid
B
afzonderlijk
C
stelling
D
voorlopig
Slide 13 - Quizvraag
Schooltaalwoorden
Je hebt de woorden net ingevuld in een zin maar wat betekenen deze woorden ?
Dat gaan we nu oefenen.
Slide 14 - Tekstslide
Lees de zin nog een keer en probeer de betekenis van het GROOT gedrukte woord te achterhalen.
Slide 15 - Tekstslide
Gymnastiek is een VERPLICHT vak, maar ik vind het niet erg dat ik vandaag moet gymmen. VERPLICHT =
A
het gebeurt vaak
B
al
C
elk apart
D
het moet
Slide 16 - Quizvraag
Het gebeurt GEREGELD dat ik als eerste in de zaal ben, want ik ben vaak snel met omkleden. GEREGELD =
A
voor nu
B
goede redenen
C
het gebeurt vaak
D
elk apart
Slide 17 - Quizvraag
De anderen zijn nog niet klaar, maar ik ben REEDS bezig met rondjes rennen. REEDS =
A
al
B
voor nu
C
uitleg geven
D
goede redenen
Slide 18 - Quizvraag
Onze gymleraar gaat heel leuk met leerlingen om. Onze klas heeft een goede RELATIE met hem. RELATIE =
A
het gebeurt vaak
B
uitleg geven
C
verhouding, hoe mensen met elkaar omgaan
D
voor nu
Slide 19 - Quizvraag
Hij heeft wel tien ARGUMENTEN waarom bewegen goed voor je is. Krijg je strafwerk, dan moet je al die redenen tien keer overschrijven! ARGUMENTEN =
A
goede redenen
B
uitleg geven
C
het moet
D
voor nu
Slide 20 - Quizvraag
Zijn STELLING is: bewegen doe je voor je eigen plezier. Ik ben het met zijn mening eens! STELLING =
A
het moet
B
goede redenen
C
verhouding, hoe mensen met elkaar omgaan
D
mening die volgens jou waar is
Slide 21 - Quizvraag
Moet ik dat nog TOELICHTEN ? Ik ben gek op tennis en surfen. Snap je het nu? Sporten is genieten! TOELICHTEN =
A
mening die volgens jou waar is
B
goede redenen
C
uitleg geven
D
dat je iets zeker weet
Slide 22 - Quizvraag
Over een poosje wil ik ook zwemmen maar VOORLOPIG heb ik aan deze twee sporten genoeg. VOORLOPIG =
A
elk apart
B
goede redenen
C
uitleg geven
D
voor nu
Slide 23 - Quizvraag
De leerlingen werken AFZONDERLIJK aan hun conditie. Dat werkt beter dan een programma dat hetzelfde is voor iedereen. AFZONDERLIJK =
A
elk apart
B
voor nu
C
het moet
D
dat je iets zeker weet
Slide 24 - Quizvraag
Het is echt waar: niet iedereen hoeft hetzelfde te kunnen. Die ZEKERHEID geeft ook minder sportieve kinderen plezier. ZEKERHEID =
A
mening die volgens jou waar is
B
uitleg geven
C
al
D
dat je iets zeker weet
Slide 25 - Quizvraag
Woorden uit teksten
Wat betekenen de volgende
10 woorden ?
Slide 26 - Tekstslide
Anders komen er bacteriën in je maagdarmkanaal. ‘Maagdarmkanaal’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
heet maken
Slide 27 - Quizvraag
Je kunt dan last krijgen van onder andere misselijkheid en kramp. ‘Onder andere’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
heet maken
Slide 28 - Quizvraag
Als je vlees eet, moet je dat eerst goed verhitten. ‘Verhitten’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
C
het verwerken van wat je eet door je maag en darmen
D
heet maken
Slide 29 - Quizvraag
Je voelt je heel slap als je spijsvertering niet goed werkt. ‘Spijsvertering’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
het verwerken van wat je eet door je maag en darmen
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
heet maken
Slide 30 - Quizvraag
Met een beschuitje en een kopje thee kun je je maag voorzichtig weer aanzetten tot actie. ‘Aanzetten tot actie’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
het verwerken van wat je eet door je maag en darmen
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
Slide 31 - Quizvraag
Op een saaie muur bij het schoolplein mochten leerlingen een grote 'collage' maken. collage =
A
helemaal
B
stoep
C
tekening
D
kunstwerk van opgeplakte knipsels
Slide 32 - Quizvraag
De 'voorstelling' is door leerlingen gemaakt.
voorstelling =
A
helemaal
B
stoep
C
tekening
D
kunstwerk van opgeplakte knipsels
Slide 33 - Quizvraag
Ze brachten op de hele muur een dikke laag lijm aan.
brachten aan =
A
deden
B
stoep
C
tekening
D
helemaal
Slide 34 - Quizvraag
Ze bedekten de muur compleet met stukjes blik in de kleuren van de regenboog.
compleet =
A
deden
B
stoep
C
tekening
D
helemaal
Slide 35 - Quizvraag
Op het trottoir staan vaak mensen stil om het kunstwerk te bekijken.
trottoir =
A
deden
B
stoep
C
tekening
D
helemaal
Slide 36 - Quizvraag
Maak nu zelf een zin met 'onder andere'
Slide 37 - Open vraag
Maak nu zelf een zin met 'aanbrengen'
Slide 38 - Open vraag
Maak nu zelf een zin met 'compleet'
Slide 39 - Open vraag
Stappenplan moeilijke woorden
Als je bij het lezen een moeilijk woord tegenkomt, kun je het opzoeken in een woordenboek.
Vaak is dat niet nodig.
Als je een woord leest dat je niet begrijpt, kunnen de plaatjes bij de tekst je helpen om het woord te begrijpen.
Slide 40 - Tekstslide
Stappenplan moeilijke woorden
Slide 41 - Tekstslide
Stap 1
Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.
Slide 42 - Tekstslide
Stap 2
Kijk naar stukjes in het woord.
Misschien ken je een stukje van het woord.
Slide 43 - Tekstslide
Stap 3
Kijk naar de plaatjes bij de tekst.
Slide 44 - Tekstslide
Plaatjes helpen !
Slide 45 - Tekstslide
Stap 4
Vraag de betekenis of
zoek de betekenis op in een woordenboek.
Slide 46 - Tekstslide
Zet de stappen van het stappenplan in de goede volgorde:
STAP 1
STAP 2
STAP 3
STAP 4
Kijk naar bekende stukjes in een woord.
Lees een stukje terug of verder.
Vraag de betekenis of zoek op in het woordenboek.
Kijk naar de plaatjes bij een tekst.
Slide 47 - Sleepvraag
En nu oefenen
Leg uit wat de betekenis is van de GROTE woorden door goed naar het plaatje te kijken.
Slide 48 - Tekstslide
Je tekenleraar zegt: ‘Je moet dat vak vullen met golvende HORIZONTALE banen in verschillende kleuren. Kijk maar naar het voorbeeld.’ HORIZONTALE betekent:
Slide 49 - Open vraag
Je wilt de oplossing van de puzzel insturen, omdat je daar een prijs mee kunt winnen. Er staat: stuur je oplossing UITERLIJK 21 juni in. UITERLIJK betekent :
Slide 50 - Open vraag
Je hebt een nieuwe telefoon. In de gebruiksaanwijzing staat: laad de batterij eerst MINIMAAL een uur op.
MINIMAAL betekent :
Slide 51 - Open vraag
Er is een festival in de stad. In de krant lees je: op zes LOCATIES zijn er spetterende muziekoptredens.
LOCATIE betekent :
Slide 52 - Open vraag
Je gaat je moeder verrassen met een zelfgebakken appeltaart. In het recept staat: leg de plakjes appel DAKPANSGEWIJS op het deeg. DAKPANSGEWIJS betekent :