In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets
Slide 1 - Tekstslide
Loes (5) herkent de letters van haar naam. In welke fase van geletterdheid zit zij?
A
beginnende geletterdheid
B
gevorderde geletterdheid
Slide 2 - Quizvraag
Welk woord is niet klankzuiver?
A
boom
B
kat
C
haai
Slide 3 - Quizvraag
Lars leest moeiteloos deze tekst: De jongen wint ..... tijdens de... Welke leesstrategie past hij toe?
A
lezen met behulp van de context
B
morfologische analyse
C
directe woordherkenning
Slide 4 - Quizvraag
De school hanteert eigen teksten als uitgangspunt voor het leren lezen.
A
bottom-up model
B
whole language approach
C
analytisch-synthetische methode
Slide 5 - Quizvraag
Koen zit in groep 4. Het is oktober. Hoeveel maanden onderwijs heeft hij dan gehad (DL)?
A
9
B
10
C
11
D
12
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Wat houdt DLE in?
A
het aantal maanden leesonderwijs vanaf groep 3
B
het werkelijke leesniveau van het kind
Slide 8 - Quizvraag
Noa zit in eind groep 4. Hij heeft een DLE van 16. Loopt hij voor of achter? Het leerrendement is dan lager of hoger dan 100
A
voor, een hoger leerrendement (125% bijv)
B
achter, een lager leerrendement (75% bijv)
Slide 9 - Quizvraag
Bak - Mak - Zak Een wisselrijtje op papier hanteer je om:
A
de auditieve synthese te oefenen
B
de visuele synthese te oefenen
Slide 10 - Quizvraag
B - OO - M Ik lees boom Volgens welke methode lees ik?
A
spelmethode
B
globaalmethode
Slide 11 - Quizvraag
Waarom is het goed om het lezen van teksten op verschillende manieren te herhalen?
A
voor het inprenten van woorden
B
voor het sneller hakken en plakken van woorden
Slide 12 - Quizvraag
Leerlingen met dyslexie hebben moeite met het automatiseren van klanken en tekens.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Waar of niet waar? Met een grote woordenschat herken je woorden sneller. Dat is positief voor het proces van technisch lezen.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
De meester zegt een woord. Kim moet laten zien hoe ze dat woord hakt en plakt. Waar is hier sprake van?
A
auditieve analyse en auditieve synthese
B
auditieve synthese en auditieve analyse
Slide 15 - Quizvraag
Doubleren in groep 3 is verstandig! Het helpt bij het leren lezen.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Wat oefent Tom? Juf zegt: boot Tom zegt: /b/ /oo/ /t/
A
boekoriëntatie
B
taalbewustzijn
C
functies van geschreven taal
Slide 17 - Quizvraag
Een leerling schrijft: lepol. In welke fase zit hij?
A
ketens letterachtige vormen
B
invented spelling
Slide 18 - Quizvraag
Na AVI M4-E4 hoef je niet strikt te letten op het AVI-niveau. Kinderen moeten gemotiveerd zijn om te gaan lezen.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Wat houdt het Mattheuseeffect in?
A
door hoge verwachtingen presteren leerlingen beter
B
door lage verwachtingen presteren leerlingen minder goed
C
kinderen die weinig lezen gaan steeds minder lezen met als gevolg dat de woordenschat kleiner is dan die van sterke lezers
Slide 20 - Quizvraag
Fonemen van elkaar kunnen onderscheiden:
A
spatieel ordenen
B
auditieve synthese
C
auditieve discriminatie
Slide 21 - Quizvraag
Wat is heel belangrijk bij het vormgeven van vrij lezen?
A
de leraar is een rolmodel, leerlingen leren kiezen en ze praten over boeken
B
de leraar leest zelf een boek en bewaart de rust in de klas
Slide 22 - Quizvraag
Kinderen die goed kunnen rijmen, hebben vooral voordeel bij wisselrijtjes als bak-pak-zak. Ze kunnen het volgende woord makkelijk voorspellen. Dat is niet de bedoeling.