Grammatica: Les 3 (WG)

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ... kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Invuloefening
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit  .......................... in een zin. De ..................hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde kan uit .................... werkwoord bestaan. Het woordje ........ en ............. horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Tekstslide

                Werkwoordelijk gezegde 
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
  • Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

Slide 8 - Tekstslide

Oefening
Ontleed de onderstaande zinnen (zinsdelen, pv, ow & wg):

  1. Ik heb veel te doen vandaag.
  2. Bij de volgende bushalte stapt mevrouw de Rooij uit.
  3. De postbode heeft het pakketje vanmiddag afgeleverd.








Slide 9 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ben naar school gelopen.


A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 10 - Quizvraag

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gekost
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

Ze zit al uren te knutselen
A
zit
B
zit knutselen
C
zit te knutselen
D
er is geen gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het gezegde in:
Fluitend liep Tonny het veld af na de gewonnen wedstrijd
A
Fluitend
B
liep
C
liep fluitend
D
liep fluitend af

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde

Een werkwoordelijk gezegde zijn
alle werkwoorden
van een zin.

Als voor het hele werkwoord ''te'' of ''aan het'' staat, hoort dit bij het wg.

Let op: sommige werkwoorden zijn scheidbare werkwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld ''te''/ ''aan het''
1. Nora beloofde Hakim te bellen.
''te'' staat voor het hele werkwoord
''te'' hoort wel bij het werkwoordelijk gezegde

2. De dief rende te snel voor de politieagent.
''te'' staat niet voor het hele werkwoord
''te'' hoort niet bij het werkwoordelijk gezegde

3. Lisa was tijdens de les Nederlands in haar agenda aan het tekenen.
''aan het'' staat voor het hele werkwoord
''aan het'' hoort wel bij het werkwoordelijk gezegde



Slide 15 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Nicole zet koffie voor Herman.
''Koffie zetten'' zijn twee losse woorden.
''Koffie zetten'' is geen scheidbaar werkwoord.
Dus: koffie hoort niet bij het werkwoord/ wg

De agente houdt de dief uiteindelijk toch aan.
''Aanhouden'' schrijf je wel aan elkaar, maar kan gescheiden worden.
Dus: aanhouden is  wel een scheidbaar werkwoord.
Dus: aan hoort bij het werkwoord en het wg

De agente ondervraagt de dief.
''Onder en ''vragen'' kunnen niet los van elkaar.
''Ondervragen'' is geen scheidbaar werkwoord.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe noteer je het wg?

Zonder twijfel heeft Bas de meeste records verbroken op de sportdag.


1. pv?

2. ow? (wie/wat + pv)

3. wg --> Andere werkwoorden?

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld

Zonder twijfel heeft Bas de meeste records verbroken op de sportdag.


pv = heeft

ow = Bas

wg = heeft verbroken

Slide 18 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Lees en maak Grammatica ZD, §5 Werkwoordelijk gezegde, opdr. 1 t/m 4, 6 & 7B.

Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.


Slide 19 - Tekstslide