Interpreteren en antwoorden van vragen (docenthandleiding)

Interpreteren en antwoorden van vragen 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
Leren-lerenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Interpreteren en antwoorden van vragen 

Slide 1 - Tekstslide

"De leerlingen lezen de vragen niet".

"De leerlingen begrijpen de vragen niet".

"De leerlingen geven geen antwoord op de vraag". 

"De leerlingen geven niet volledig antwoord op de vraag".
Slechtere toets/examenresultaten bij de leerlingen?

Frustratie bij de docent?

Voor de docenten is het zoeken naar een oplossing belangrijk.

Wat maakt dat de leerlingen de vragen niet goed interpreteren?

Slide 2 - Tekstslide

1. Markeren kernwoorden in de vraag
  • Woorden die aangeven waar de tekst over gaat.
  •  Woorden die aangeven wat de leerlingen moeten doen, bijvoorbeeld: 'teken' of 'noteer'
  • Signaalwoorden, bijvoorbeeld:  'niet', 'voorbeeld', 'ten eerste'.
Oefening:
De docent leest de vraag voor en de leerlingen noteren alleen de kernwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden die sturing geven aan een antwoord
Of: je hebt twee keuzes. Je hoeft maar één uit te werken.

En: je moet twee elementen uitwerken.
Beargumenteer: geef argumenten (waarom) in je antwoord.
Mening: vorm je eigen mening over een gebeurtenis, maar beargumenteer deze wel. (schrijf er wel bij waarom)
Vergelijk: je moet twee gebeurtenissen of perspectieven naast elkaar houden en het verschil of de overeenkomst geven.
Aantonen: geef argumenten die de stelling bevestigen. Deze argumenten kunnen uit de leerstof of uit een bron komen (hangt van de stelling af).




Slide 4 - Tekstslide

Vervolg signaalwoorden
Welke: je antwoord moet bestaan uit meerdere elementen.

Welk: Je antwoord moet bestaan uit één element.
In hoeverre: is een vergelijking. Je moet twee perspectieven gebruiken in je antwoord en uitleggen waarom deze overeenkomen of van elkaar verschillen.
Waarom: je antwoord is een uitleg van een vraagelement. Je geeft zowel een beschrijving als een analyse.
Verwijzen: gebruik maken van een gedeelte uit de bron. Dat kan een citaat zijn uit een geschreven bron of een element uit een ongeschreven bron.
Verklaren: je moet een oorzaak en gevolg relatie beschrijven, vaak aan de hand van gegevens uit een bron.




Slide 5 - Tekstslide

2. Nummeren van deelvragen
  • De leerling leest de vraag zelf en nummert de deelvragen. Bijvoorbeeld:  Zet de juiste nummers bij de afbeelding van het skelet (1). Leg uit wat de functie is van het skelet (2).
Oefening:
De docent dicteert een samengestelde vraag en de leerling noteert de vragen als verschillende deelvragen.

Slide 6 - Tekstslide

3. Stellen van vragen aan zichzelf
De leerlingen stellen zichzelf  vragen, voordat ze een antwoord geven.
Bijvoorbeeld: 
  • Wie, wat, waar, wanneer, waarom
  • Wat wordt er van mij verwacht van deze vraag?
  • Wat wordt er met deze vraag bedoeld?
  • Staan er begrippen in die ik ken/geleerd heb?
  • Wat kan ik al vertellen over het begrip?
  • Wat zie ik op de afbeelding?

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord geven op de vraag via OUD.
Herhaal de vraag in je antwoord!

O = staat voor omdat. Je herhaalt de vraag en vult deze aan met het woord omdat.

U = staat voor uitleg. Je geeft uitleg/informatie die antwoord geeft op de gestelde vraag.
D = staat voor daarom of daardoor. Je uitleg wordt gevolgd door daarom/daardoor, omdat je een conclusie gaat trekken uit de uitleg. Dit is de afsluiting van je vraag. Een conclusie is altijd kort en bondig geformuleerd.


Oefening
Geef de leerlingen een vraag. Laat de leerlingen al het geoefende doen. Laat ze daarna een vraag beantwoorden aan de hand van OUD.

Slide 8 - Tekstslide

Voordelen
  • De leerlingen structureren de vraag eerst voordat ze het antwoord geven. 
  • Door herhaling van het oefenen wordt het een automatisme om de stappen toe te passen.
  • Als de docent de vragen dicteert, kunnen leerlingen die traag schrijven de kernwoorden noteren
  • De docent krijgt belangrijke informatie over de manier waarop een leerling een vraag interpreteert.
Nadelen
  • Oefenen met de leerlingen kost in eerste instantie lestijd.
  • Sommige leerlingen besteden te veel tijd aan het onderstrepen van de kernwoorden. Het antwoorden op de vraag moet nog altijd de hoofdopdracht zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Tips? Hoe integreer je de strategieën in de les?
Laat de leerlingen (klassikaal) voorafgaand aan de toets, de kernwoorden markeren

Oefen één onderdeel met de leerlingen tijdens de les

Op een gegeven moment kan je dit loslaten en kunnen de leerlingen dit zelf.

Slide 10 - Tekstslide