M2 Les Spelling algemeen

Werkwoordspelling

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Spel de persoonsvorm tt:
Ik (branden)........... mezelf aan de kaars
A
brand
B
brandt

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Ik (worden) vandaag zestien'
A
word
B
wordt

Slide 3 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt
'Jij (begeven) je op glad ijs'
A
begeeft
B
begeefd
C
begeef

Slide 4 - Quizvraag

Hoe kun je de persoonsvorm tt vinden?
A
Door de zin vragend te maken.
B
Moet je gewoon weten.
C
De zin omdraaien.

Slide 5 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt
'(melden) u zich aan!
A
meld
B
meldt

Slide 6 - Quizvraag

Persoonsvorm tt:
(Vinden) ... jij het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Jij (organiseren) dit feest'
A
organiseer
B
organiseert

Slide 8 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt
'(worden) jij maandag 15?'
A
word
B
wordt

Slide 9 - Quizvraag

Welke regel moet je toepassen bij:
persoonsvorm, tt, meervoud
A
ik-vorm
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt
'Ik (branden) van nieuwsgierigheid'
A
brand
B
brandt
C
brant

Slide 11 - Quizvraag

De persoonsvorm TT in enkelvoud
is altijd .....
A
stam
B
stam + t
C
infinitief
D
stam + d

Slide 12 - Quizvraag

Waar is de persoonsvorm tt in haakjes gezet?
A
De 'kranten' berichten elke dag over het virus.
B
De kranten berichten elke dag over het 'virus'.
C
De kranten 'berichten' elke dag over het virus.
D
De kranten berichten 'elke dag' over het virus.

Slide 13 - Quizvraag

Geef de juiste persoonsvorm tt
'Wat (gebeuren) er nu met hen?'
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 14 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Ik ervoor / erachter
Jij (je) erachter                    : IK-VORM
Gebiedende wijs

Alle overige ww                  : IK-VORM + T

Let op!!      Je vader = Hij / Je moeder = Zij  /Je = Jouw   --> MET T!

Slide 15 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd?


De laatste letter van de stam!! (=hele ww -en)
Wel erin --> dan te (n)  (N, ow = meervoud) 
Niet erin --> dan de (n) (N,  ow = meervoud)
Nu de IKVORM schrijven +de(n) 
                                                   +te (n)
'T eXKoFSCHiP

Slide 16 - Tekstslide

Voltooid deelwoord?
1. Staat er een vorm van hebben, zijn of worden in?
Ja! --> dan moet je het werkwoord langer maken!
VB: is gebeur........ (gebeurde of gebeurte?)
Hoor je -de dan schrijf je d
Hoor je -te dan schrijf je t
2. Twijfel?
Gebruik dan de regels van 'T eXKoFSCHiP
NOOIT DT AAN HET EIND VAN EEN VOLTOOID DEELWOORD!!!

Slide 17 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord?
Het hele werkwoord overnemen + d!
Vaak (niet altijd) staat het werkwoord vooraan de zin.

VB: Lachend liep zij naar school
Fietsend gingen zij na het feest weer naar huis.
Zij gingen fietsend na het feest weer naar huis.

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoord bijvoeglijk gebruikt?
Let op!
Lidwoord, ..................(in te vullen ww), Zelfstandig naamwoord
BV: De gestrande walvis

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden die je tegenkomt:
Maar let goed op!! Je schrijft een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord zo kort mogelijk!
1- Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, heeft altijd één t of één d !

Het vliegtuig landde veilig. Het gelande vliegtuig.
Hij verlootte de cadeaus. De verlote cadeaus.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeelden die je tegenkomt:
2- In een open lettergreep komen nooit twee klinkers.

Het deeg wordt gekneed. Het geknede deeg.
De plantjes worden gepoot. De gepote plantjes

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden die je tegenkomt:
3- Na een korte klinker verdubbelen we de volgende medeklinker.

De tuin wordt netjes omgespit. De omgespitte tuin.
Het kind werd gered. Het geredde kind.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeelden die je tegenkomt:
4- Bij sterke werkwoorden zijn voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord hetzelfde

De jongen is gevallen. De gevallen jongen.
De bejaarde is geschrokken. De geschrokken bejaarde.

Slide 23 - Tekstslide

Aan het werk...
Maken spelling 1.5 Blz. 31
Opdracht 5
Opdracht 6
 

timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide