In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
2. Industriele revolutie in Nederland
Slide 1 - Tekstslide
Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
handel
C
industrie
D
diensten
Slide 2 - Quizvraag
Waar bestond Nederland uit vóór de industrialisatie?
A
Akkerbouw en veeteelt
B
Huisnijverheid en industrie
C
Industrie en veeteelt
D
Huisnijverheid en landbouw
Slide 3 - Quizvraag
Op de afbeelding zie je arbeiders in een textielfabriek (1878). In welke regio in Nederland vond je eind 19e eeuw veel textiel- industrie?
A
Zuid- Limburg (vooral rondom Maastricht)
B
Twente
C
de Randstad
D
Nabij Rotterdam
Slide 4 - Quizvraag
⇒Waarom maakte de Nederlandse bijdrage in Londen en Parijs zo weinig indruk?
Gebruik de bron
A
Omdat de Britten en Fransen jaloers waren.
De Nederlandse industrie maakte producten van grote kwaliteit.
B
Omdat Groot-Brittannië en Frankrijk industrieel al verder ontwikkeld waren. Deze
ontwikkeling kwam in Nederland pas later op gang.
C
Omdat Nederland al lang geleden was begonnen met industrialiseren. De Nederlandse fabrieken waren daardoor niet modern maar verouderd.
D
Omdat Nederland een concurrent was van Groot-Brittannië en Frankrijk. De Nederlandse industrie produceerde tegen lage kosten.
Slide 5 - Quizvraag
Wanneer kwam de industrie in Nederland op gang?
A
eerste helft 18e eeuw
B
tweede helft 18e eeuw
C
eerste helft 19e eeuw
D
tweede helft 19e eeuw
Slide 6 - Quizvraag
Nederland industrialiseert pas laat. Waarom? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Investeerders hebben geen vertrouwen in de industrie
B
Er was geen behoefte aan ander werk
C
Nederlanders kochten gewoon Engelse producten
D
Nederlanders waren trots op hoge kwaliteit producten
Slide 7 - Quizvraag
Waardoor ontstond in Engeland een industriële samenleving?
A
Urbanisatie en grootschalige trek naar de steden
B
Grootschalige productie in fabrieken
C
Urbanisatie en grootschalige productie in fabrieken
D
Urbanisatie
Slide 8 - Quizvraag
Boeren werden weggeconcurreerd, op twee manieren. Welke twee?
A
Fabrieksmatige productie van textiel en concurrentie uit het buitenland
B
Grootschalige landbouw en fabrieksmatige productie van textiel
C
Grootschalige landbouw en concurrentie uit het buitenland
D
Fabrieksmatige productie van landbouwproducten
Slide 9 - Quizvraag
Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.
1 In de loop van de 19e eeuw waren er steeds minder landarbeiders nodig op het Nederlandse platteland. Dit was een van de ............ van de mechanisatie in de landbouw. 2 De huisnijverheid werd na 1865 geleidelijk verdrongen door grootschalige productie in fabrieken. Dit was een van de ............. van de toenemende verstedelijking.
A
1. gevolgen, 2. oorzaken
B
1. gevolgen, 2. gevolgen
C
1. oorzaken, 2. oorzaken
D
1. oorzaken, 2. gevolgen
Slide 10 - Quizvraag
Verbind de juiste sector bij de plek waar deze vaak dichtbij gevestigd zat. 1 Scheepsbouw a Veeteelt 2 Textielindustrie b Veel arbeiders 3 Leerindustrie c Grondstoffen op het platteland
A
1-C
2-B
3-A
B
1-B
2-C
3-A
C
1-A
2-C
3-B
Slide 11 - Quizvraag
Voorloper van de textielindustrie ...
A
landbouw
B
katoenplantages
C
huisnijverheid
D
kolonialisme
Slide 12 - Quizvraag
In welke sector startte de industriële revolutie in Nederland?
A
mijnbouw
B
ijzerindustrie
C
dienstensector
D
textielindustrie
Slide 13 - Quizvraag
De stoommachine werd als eerste ingezet in de:
A
Mijnbouw
B
Textielindustrie
C
Vliegtuigbouw
D
Autoindustrie
Slide 14 - Quizvraag
Wat was de oorsprong van de Twentse textielindustrie?
A
de landbouw
B
de handel
C
de huisnijverheid
D
de gilden
Slide 15 - Quizvraag
Wat is geen gevolg van de toepassing van de stoommachine in de textielindustrie?
A
Ontstaan arbeidersklasse
B
Ontstaan fabrieken
C
Arbeiders komen naar fabriek toe
D
Enclosures
Slide 16 - Quizvraag
Op de afbeelding zie je arbeiders in een textielfabriek (1878). In welke regio in Nederland vond je eind 19e eeuw veel textielindustrie
A
Zuid- Limburg (vooral rondom Maastricht)
B
Twente
C
de Randstad
D
Nabij Rotterdam
Slide 17 - Quizvraag
Welke beweringen zijn goed en welke fout?
Juist
Onjuist
Unilever is een Nederland bedrijf.
De wolfabrieken zaken in Twente.
Philips is van oorsprong een Nederlands bedrijf.
In 1880 maakte Nederland meer industrieproducten dan Engeland.
Slide 18 - Sleepvraag
Zijn de stellingen juist of onjuist?
JUIST
ONJUIST
Over het algemeen groeit de bevolking sneller in een
industriële samenleving dan in een landbouwstedelijke samenleving.
.
In de fabrieken was er meer werk voor geschoolde dan voor ongeschoolde arbeiders.
Ongelukken in fabrieken kwamen weinig voor.
Fabriekseigenaren stonden in de samenleving onder aan de sociale ladder.
De textielindustrie bloeide (= was erg succesvol) tijdens de industriële revolutie in Engeland.
Slide 19 - Sleepvraag
Twee grote Nederlandse bedrijven die opkomen tijdens de Industriële revolutie zijn...
A
TomTom en Philips
B
Philips en Shell
C
Unilever en IKEA
D
Shell en BP
Slide 20 - Quizvraag
Wie is de uitvinder van de gloeilamp?
A
Edison
B
Bell
C
Watt
D
Philips
Slide 21 - Quizvraag
Door de welvaartsgroei ontstonden er grote Nederlands multinationals. Welke grote bedrijven zijn uit Nederland afkomstig?
A
Unilever
B
Heineken
C
Philips
D
Shell
Slide 22 - Quizvraag
Sleep de zinnen naar het goede vak: juist of onjuist.
Juist
Onjuist
Nederland had in de 19e eeuw weinig grootschalige bedrjven.
In Nederland had je rond 1850 meer fabrikeen dan in Belgie
De Nederlandse boeren hadden na 1850 genoeg inkomsten.
De landbouwproducten gingen na 1850 naar Engeland.
Nederland had rond 1850 meer grootschalige bedrijven dan Belgie
Slide 23 - Sleepvraag
In 1999 zei een Nederlandse minister: "Ruim 300 jaar geleden had Nederland de modernste en snelst groeiende economie van de wereld. Zo was rond het jaar 1700 het inkomen 50% hoger dan bij de belangrijkste concurrent, Groot-Brittannië."
Was de situatie omstreeks 1800 nog zo?
A
Ja, Nederland was een modern land waar veel geld in de industrie werd verdiend.
B
Ja, in Nederland werkten meer mensen in fabrieken dan in Groot-Brittannië.
C
Nee, de economie van Groot-Brittannië was moderner dan de Nederlandse.
D
Nee, Groot-Brittannië en Nederland waren allebei een moderne industriële samenleving.