Voegwoorden les 2

Wat hebben wij de vorige les geleerd?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BasisschoolGroep 7

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat hebben wij de vorige les geleerd?

Slide 1 - Tekstslide

We hebben de voegwoorden aangezien, doordat, maar, hoewel en toch gebruikt. 
Aangezien en doordat gebruik je bij een verklaring. Ze vertellen altijd hoe iets gekomen is, wat de reden is van wat er gebeurd is. 
Maar, hoewel en toch zeggen dat er een tegenstelling is. Iets dat je eigenlijk niet verwacht. 
Je weet dat je een voegwoord ook vooraan kunt zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Wat maakt deze zin zo goed?
Vanmiddag gaan we naar de bieb, hoewel we de boeken nog niet allemaal uit hebben.
A
Hoofdletter aan het begin, punt aan het eind.
B
Een komma tussen de twee beweringen.
C
De zin bevat geen overbodige woorden.
D
Een mooie plaats om het voegwoord neer te zetten: aan het begin!

Slide 3 - Quizvraag

Doordat we vanmiddag naar de tandarts moeten, kunnen we niet naar de bieb.

Slide 4 - Open vraag

Voegwoorden aangezien, doordat, maar, hoewel, toch en echter.
Doel: Vandaag maken wij duidelijke zinnen waarin geen overbodige woorden staan. 

Slide 5 - Tekstslide

1. 's Winters is het koud. 2. 's Winters heb ik niet zo veel zin om buiten te spelen.
Doordat het 's winters koud is, heb ik 's winters niet zo veel zin om buiten te spelen. Is deze zin goed/fout en waarom?

Slide 6 - Open vraag

Doordat het 's winters koud is, heb ik 's winters niet zo veel zin om buiten te spelen. Verbeter deze zin.

Slide 7 - Open vraag

Mijn vriendje had niet veel tijd.
Mijn vriendje wilde me wel helpen.

Slide 8 - Open vraag

Echter
Het woordje echter gebruik je wanneer er iets gebeurt dat je niet verwacht. 
Geen tijd en toch helpen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Veel auto's slipten 's avonds in de sneeuw.
's Avonds viel er een flink pak sneeuw.

Slide 11 - Open vraag

De jongen zei dat spinnen negen poten hadden.
Wat de jongen beweerde was niet waar.
Maak 1 zin met als voegwoord hoewel, toch of echter.

Slide 12 - Open vraag

Wat we moeten weten voordat we aan de slag gaan: bij tegenstellingen gebruiken mensen heel vaak de volgende zinsstukjes: aan de ene kant, aan de andere kant en enerzijds, anderzijds. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Eefje was heel sportief. Eefje genoot van lekker languit op de bank liggen.
Enerzijds was Eefje heel sportief, anderzijds genoot ze ervan lekker op de bank te liggen. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik wil graag sparen voor een nieuwe legodoos.
Ik heb veel zin om een ijsje te kopen.
Aan de ene kant wil ik sparen voor een nieuwe legodoos, aan de andere kant heb ik zin een ijsje te kopen. 

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Jullie zien steeds twee korte zinnen. Die twee zinnen hebben iets met elkaar te maken. Zie je een tegenstelling? Of vermoed je een verklaring? Maak van de twee zinnen steeds één zin door het voegwoord te gebruiken.

Slide 16 - Tekstslide